Feature

Satan in trouble

Dertien studenten en twee docenten van de Academie van Bouwkunst Rotterdam werkten in Ghana aan een onderzoeksproject. Een verslag.

Straat in de wijk Ayigya

Accra, 02.00 uur. We lopen door de kale gangen van Kotoka Airport. Hier en daar liggen mensen op matjes of stukken karton te slapen. Het is moeilijk te zeggen of het daklozen zijn of personeel van de luchthaven dat uitrust voor de volgende dienst. Als we door de laatste schuifdeuren gaan voelt het niet alsof ik buiten sta, maar alsof ik een nieuwe ruimte betreed. Een warme, vochtige ruimte die zoet ruikt en zindert van de cycaden. Een ruimte ter grootte van een continent: de Afrikaanse nacht. 

Dertien studenten en twee docenten van de Academie van Bouwkunst Rotterdam hebben twee weken door Ghana gereisd. Ons doel: onderzoeken hoe wij als architecten en stedenbouwers een bijdrage kunnen leveren aan een van de meest dringende problemen van deze eeuw: de ongecontroleerde, explosieve groei van steden.
De reis is ingebed in een veel breder programma dat Working on Cities heet. WOC is een samenwerkingsverband van de Academie van Bouwkunst Rotterdam, het Institute for Social Housing and Urban Development Studies Rotterdam en de Kwame Nkrumah University for Science and Technology uit Kumasi (Ghana). Het project begon in het voorjaar van 2008 met de wens van twee studenten om ‘iets’ te doen in ‘een ontwikkelingsland’. Omdat een van de studenten in Ghana is geboren lag een studie in dit land voor de hand. Het idee sloeg aan, de plannen raakten in een stroomversnelling en midden januari vertrokken wij vanuit Brussel naar Accra.

De vrouwen van Old Fadama

Accra, Old Fadama, 11.00 uur. We schuifelen op onze vuile slippers het kleine zaaltje binnen. Langs de kant zitten vrouwen in kleurige gewaden zwijgend op ons te wachten. De hitte lijkt uit de grond te komen. Het zweet loopt over mijn rug. Boven onze hoofden draait een ventilator lusteloos zijn rondjes. Een van onze begeleiders houdt een korte toespraak, vervolgens steekt hij zijn gebalde vuist in de lucht en roept keihard ‘Information!’. De vrouwen antwoorden enthousiast: ‘Power!’.’Information! Power! Information! Power!’. 

We zijn op bezoek in de wijk Old Fadama, een illegale nederzetting aan de rand van Accra die in de volksmond Sodom & Gomorra wordt genoemd. En niet zonder reden. De leefomstandigheden zijn er bar slecht. Er is geen riolering, het vuil wordt niet opgehaald, er is een tekort aan water, er breekt regelmatig brand uit en het ruimtegebrek is nijpend. De vrouwengroep die we bezoeken is een van vele die samen de Ghana Federation of Urban Poor vormen. Gezamenlijk zoeken de vrouwen oplossingen voor de problemen in de wijk. Ook sparen ze geld voor voorzieningen als een schooltje of een moskee. De leider van de groep, Abu Haruna, dwingt met zijn beheerste optreden bij iedereen respect af. Hij doet een beroep op ons om goed te kijken en goed te luisteren, zodat we in de toekomst misschien iets voor mensen als hen kunnen betekenen.‘Jullie krijgen deze kans maar eens in je leven,’ zegt hij ernstig,’dus gebruik haar goed.’

Old Fadama

Larabanga, 5.30 uur. Ik rol onder mijn klamboe vandaan en kruip de hut uit. Het begint al licht te worden. Geiten en varkens scharrelen op het erf. Uit het huis van de buurman komt harde muziek en Ole, mijn gids, is bij het licht van zijn mobieltje bezig om het houtvuur aan te maken, zodat ik straks warm kan douchen.

We hebben twee weken om een land, een cultuur, een denkwijze te leren kennen. Het programma is intensief. In de eerste week bezoeken we een aantal sloppenwijken in Accra. Op de agenda staan verder een afspraak op de Nederlandse ambassade, een bezoek aan een project van UN-habitat en gesprekken met lokale ngo’s. De tweede week verblijven we op de campus van de KNUST in de tweede stad van Ghana, Kumasi. Hier bestuderen we samen met Ghanese studenten de wijk Ayigya.
Deze oude dorpskern, inmiddels volledig opgeslokt door de zich snel uitdijende stad, heeft te kampen met overbevolking en een zeer gebrekkige infrastructuur. Tijdens een workshop met de studenten van de KNUST maken we de eerste schetsontwerpen voor de wijk.
In Nederland ontwerpen wij grosso modo volgens de begrippen programma-context-concept. De studenten van de KNUST doen dat volgens het rijtje constructie-klimaat-cultuur en heel duidelijk in die volgorde. Terwijl wij tijdens de workshop met handschetsjes verschillende strategieën testten, stortten de Ghanese studenten zich op het verzamelen van gegevens over Ayigya. Om deze vervolgens te bewerken tot een kant-en-klaar gebouw. Twee verschillende werkwijzen die elkaar in principe goed aanvullen. Toch was het ook veel aftasten, uitproberen, elkaars verwachtingen leren kennen. Een leerzaam proces dat ons bovendien een schat aan ‘insiders information’ heeft opgeleverd.
Op de laatste middag in Kumasi worden de resultaten van de workshop gepresenteerd. Naast de betrokken docenten en studenten zijn nog een handvol geïnteresseerden van de KNUST aangeschoven. Sam Larby, een coryfee uit de Ghanese architectenscene is ook aanwezig. De commentaren zijn over het algemeen positief. Als de discussie te abstract dreigt te worden neemt meneer Larby het woord. Hij herinnert ons er fijntjes aan waar het allemaal ook al weer om draait: waar kook je, waar kun je je wassen en, zeer relevant voor een land waar de gemiddelde leeftijd ruim twintig jaar is (tegen veertig in Nederland), waar spelen de kinderen?

Onderhoud van een huis in Kpalsi

Widinaba, 13.00 uur. Het is warm. Ik zet mijn scooter stil op de stoffige weg en kijk om mij heen. Op ruime afstand van elkaar staan traditionele lemen huizen. Daartussen akkers, geiten en hier en daar een grote baobab. Er komt  een jongen van een jaar of zestien naar mij toe. ‘Welkom’, zegt hij,’ik ben Simon’. Er komen vaker toeristen in het dorp en hij vraagt of ik een rondleiding wil. Ik vraag of hij niet naar school moet. ‘Nee’, zegt hij, ‘vandaag moet ik het dak van mijn kamer repareren’.

In het droge seizoen wordt de schade die de regens aan de huizen hebben aangebracht  weer hersteld. Bij elk huis liggen bossen pas gesneden riet en ‘mudbricks’ klaar voor gebruik. Een traditionele woning kan in een week worden gebouwd. Elke laag ‘mudbricks’ moet een dag drogen en een muur kan maximaal vijf lagen hoog gemaakt worden. Dan is er nog één dag nodig om de spanten aan te brengen en één om het dak met riet te dekken. De traditionele woningen zijn niet alleen efficiënt en gratis, de bouw en het onderhoud ervan spelen ook een belangrijke rol in het versterken van de sociale structuur van een familie. Simon legt uit: ‘Als je je goed gedraagt, dan zal je familie je helpen. Als je ongehoorzaam bent, dan zul je het alleen op moeten knappen.’

Erf van een woning in Kpalsi

Accra, 17.00 uur. Op een stoffig veldje naast de spoorbaan spelen jongens in met olie besmeurde tuinbroeken een potje voetbal. Het zijn de automonteurs uit de buurt. Ze zijn allemaal even atletisch en snel en omdat ik toch niets beters te doen heb maak ik het mij gemakkelijk op de spoordijk. Al snel komt er een jongen naast mij zitten. ‘Oburuni’, dag witte man, groet hij. ‘Obibini’, dag zwarte man, groet ik.

We raken aan de praat en als Raymond (zo heet hij) hoort dat ik uit Nederland kom vertelt hij dat hij druk bezig is met het opzetten van een ngo die zich richt op de ontwikkeling van de landbouw in Ghana. Hij wil binnenkort naar Nederland om geld in te zamelen voor zijn organisatie. Raymond is een rustige, intelligente jongen. Zoals de meeste Afrikanen spreekt hij open over de problemen van het continent. ‘Ik hou van Afrika’, zegt hij, ‘omdat wij Afrikanen nu eenmaal van onszelf houden. Wat ik niet waardeer aan Afrika, is dat wij niet vooruit proberen te komen.’ Ik knik maar zeg niets. Het is een gedachte die ik zelf nooit hardop had durven uitspreken. Een paar weken en heel veel ervaringen rijker ben ik geneigd zijn uitspraak te onderschrijven. Raymond vergat echter zichzelf en met hem een kleine groep jonge, hoogopgeleide en zeer ambitieuze Ghanezen die wel degelijk de capaciteit en de wíl hebben om het land vooruit te helpen.

De moskee van Kpalsi

Accra, 1.00 uur. In de bus naar het hotel ontmoet ik een vriendelijk Nederlands echtpaar. Het stel, een rechter in ruste en een kunstenares, reist regelmatig naar West-Afrika op zoek naar kunstschatten voor hun verzameling. Het gesprek gaat al snel over de verschillen tussen Afrikaanse en Europese kunst. ‘Voor Afrikaanse kunst gelden andere maatstaven’ vertellen zij. ‘Een halve eeuw is al oud. En een voorwerp moet gebruikt zijn, wil het waarde hebben.’

Die laatste opmerking intrigeert mij. Het brengt mij terug bij een probleem waar ik gedurende mijn verblijf in Ghana mee geworsteld heb: alles in het land lijkt versleten, verroest, en zeker een aantal keren weer opgelapt. ‘Esthetiek’ lijkt soms ver te zoeken; toch is iedereen mateloos trots op zijn bezit. Is de relatieve armoede hiervoor een verklaring? Of ligt er nog iets anders aan ten grondslag? Bepalen Ghanezen, net als verzamelaars, de waarde van een plek, een object, aan de hand van nog andere dan alleen materiële of esthetische eigenschappen? De moskee van Kpalsi: de omtrek van een kleine moskee in het zand uitgelegd met stenen. Het gewijde bosje in Ayigya: een driehoekig plantsoen aan een drukke straat, vol afval, waar elke vrijdag in een lelijk gebouwtje van beton de voorouders worden vereerd. Een chauffeur die op de motorkap van zijn taxi geen verchroomde ster maar de houder voor een trapleuning heeft geschroefd.

Larabanga – Accra, 15.00 uur. We rijden met een terreinwagen van Larabanga naar Accra. Een reis van veertien uur over deels zeer slechte wegen. Het humeur van onze chauffeur is even wisselend als de kwaliteit van het wegdek. Vóór ons doemt  een stofwolk op. Eenmaal dichterbij gekomen zien we een piepkleine, overbeladen Daihatsu die stapvoets en zigzaggend zijn weg zoekt langs de diepe kuilen. Met een grijns lees ik de tekst die in uitdagende gele letters op de achterruit staat: ‘Satan in trouble’. Pech bestaat niet, alleen oponthoud. Het is niet belangrijk om de juiste weg te kennen, de juiste ómweg, daar gaat het om.