Recensie

OMA / Paradox I

Het Barbican Centre in Londen is tot februari 2012 de locatie voor de tentoonstelling OMA/Progress, een groot OMA/AMO retrospectief dat vooral geen retrospectief genoemd mag worden. De tentoonstelling valt samen met de opening van de eerste twee gebouwen van OMA in Groot-Brittanië: het hoofdkantoor van N.M. Rothschild’s & Sons in de City en het Maggie’s Centre in Glasgow. Zowel de tentoonstelling als de twee gebouwen zijn in de Britse pers ontzettend goed ontvangen, wat Koolhaas waarschijnlijk enige genoegdoening levert voor veertig jaar hard aan de weg timmeren hier in Londen.

In een interview met The Guardian werd Rem Koolhaas naar aanleiding van de tentoonstelling gevraagd hoe het toch kan dat OMA zijn kritische houding door de jaren heen heeft weten te handhaven. Hierop antwoordde hij: ‘I am a criticism machine myself, and it is largely addressed at the office and myself.’ Het gebruik van slimme paradoxen is een kenmerk van Koolhaas en zijn werk. Hier is de schijnbare tegenstelling dat het hebben van een kritische houding wordt gekoppeld aan een machine, een object dat niet reflecteert, maar handelingen automatisch uitvoert. Het beeld dat door de jaren heen is geconstrueerd is dat kritiek een tweede natuur is voor OMA en dat het bij uitstek een bureau is dat theorie en praktijk weet te combineren. Maar is dat wel zo? Philipp Oswalt, ex-OMA, vertelde in een interview met Architecture Today: ‘Arriving in Rotterdam, however, I quickly found that I had been mistaken. Theory and discourse didn’t take place in the office; it was all about production.’ Kritiek, machine, productie? Waar gaat het nu precies om bij OMA?
De titel van de tentoonstelling OMA/Progress lijkt een eerste hint te geven. Er is voor gekozen om de architectuur van OMA te presenteren als een ‘work in progress’, als een proces waarin de enige constante verandering is. Verder was het de bedoeling, zo wordt ons voorgehouden, om de tentoonstelling niet in te richten als een traditioneel retrospectief, vermoedelijk omdat dat immers de dood in de creatieve pot zou betekenen.

ROTOR, een jong architecten- en kunstenaarscollectief uit België, werd aangetrokken om de tentoonstelling te organiseren en de rol van onbevangen buitenstaander in te nemen. OMA raakte vorige jaar op de architectuurbiënnale in Venetië bekend met hun werk. Hun inbreng bestond uit het vullen van de wanden van het Belgische paviljoen met onder meer gebruikte tafelbladen. Het idee was dat OMA zich in de voorbereiding zogenaamd volledig zou overgeven aan ROTOR, tot en met de volledige toegang tot de server en de financiële gegevens aan toe. In de praktijk betekende dit dat ROTOR bij OMA introk. Alle vestigingen van OMA werden bezocht. ROTOR ging als het ware als ‘embedded journalists’ te werk. De vraag die dan opkomt is natuurlijk in hoeverre er voldoende kritische distantie tussen ROTOR en OMA is geweest, en hoe het curatorschap is gevoerd. ROTOR gaf tijdens een lezing toe dat men uiteindelijk de werkmethode van OMA, dat wil zeggen om concepten in maquettes te presenteren, overnam.

Zoals wel vaker het geval is bij een confrontatie met het werk van OMA, is mijn tentoonstellingsbezoek te omschrijven als een plezierige middag met elementen van sublieme ergernis. De uitkomst van de samenwerking is meestal geslaagd, maar soms teleurstellend te noemen. Laat ik met het goede nieuws beginnen. De donkere tentoonstellingsruimte in het Barbican Centre is een lastige noot om te kraken, maar door de ingenieuze introductie van een publieke straat ontstond er een ‘route architecturale’ met verschillende atmosferen. De route begint met de Project Machine, een soort douchegordijn waaraan chronologisch de beschrijvingen van OMA projecten vanaf eind jaren 70 tot nu hangen. Daarnaast de winkel en de Research Room, waar video’s van het werk van OMA kunnen worden genoten en hun vele publicaties kunnen worden ingezien. Nadat het kaartje betaald is, word je vervolgens door een aantal thematisch gerangschikte kabinetten geleid.

Deze thematische opzet zorgt voor een speelse confrontatie tussen werk uit de verschillende periodes van OMA en bereikt zo het beoogde resultaat dat zowel de interesses en obsessies van OMA, alsmede het productieproces worden belicht. Je wordt als toeschouwer uitgenodigd om na te denken over de ‘dirty reality’ waarbinnen gebouwen tot stand komen. Het grote nadeel van deze aanpak is dat de kwaliteit van de tentoongestelde stukken varieert van letterlijk non-descripte rotzooi tot magisch meesterwerk en alles ertussen in. Zo ben ik totaal niet geïnteresseerd in een klompje klei of gips uit het maquette archief, een stoel die verzonken kan worden in de grond, of OMA’s onverantwoordelijke obsessie met het met uitsterven bedreigde Zebra hout. In plaats van een ogenschijnlijke speelse willekeur had er een veel strengere selectie moeten worden gevoerd. Het genieten ligt voor mij in de vele prachtige maquettes, een sublieme vroege zeefdruk van het gebouw aan De Boompjes of één van de andere inspirerende objecten die een wereld vol ideeën in zich draagt.

ROTOR richtte de tentoonstelling in alsof het werk van OMA hergebruikt is, je gaat als het ware al ‘zappend’ door veertig jaar productie heen. Men gebruikte armoedig aandoende, gerecyclede materialen, transformeerde standaard kantoortafels tot sokkels waarop de maquettes gepresenteerd worden en de beschrijvingen zijn met lijm of nietjes bevestigd. Natuurlijk worden ironie, overdrijving en contrast door OMA altijd als kritische middelen gehanteerd, maar zonder boodschap of reflectie maakt ROTOR het er zichzelf wel erg makkelijk vanaf. Het is misschien ‘geinig’ te noemen, maar ik had in het retrospectief graag een duidelijker kritisch en analytisch kader gezien. Mijn indruk werd nog versterkt door de avond die ROTOR pijnlijk klungelig presenteerde. Terwijl iedereen in het publiek geïnteresseerd was hoe de tentoonstelling tot stand was gekomen, wat de gedachtegang was geweest, werd het getrakteerd op een bloemlezing van eerder werk van ROTOR. Over de inrichting van OMA/Progress werd nauwelijks gerept.

De tentoonstelling had scherper kunnen zijn als OMA een echt gelijkwaardige partner had gevonden om het curatorschap te voeren. Om de ‘kritische machine’ een spiegel voor te houden dien je zijn paradoxen te ontkrachten, dient ‘spin’ van inhoud te worden onderscheiden. Zoals ik al eerder aangaf is er een verschil tussen het beeld dat OMA naar de buitenwereld presenteert, en wat het bureau werkelijk is. Het OMA van de jaren tachtig waarin de slogan No budget, no detail treiterig aan klanten met een te klein budget werd voorgehouden, heeft plaatsgemaakt voor een internationaal opererende organisatie met een prominent klantenbestand. De meest recente gebouwen van OMA zijn formeel gevarieerd en technische, constructieve en architectonische hoogstandjes. Men bevindt zich nu in een positie waarin het uiten van kritiek niet altijd kan of makkelijk is. Het zou OMA sieren als men daar gewoon zonder gedoe voor uit zou komen. Door het concept van het retrospectief krampachtig uit de weg te gaan en geen verhaallijn te formuleren, wordt ons ook een blik op de toekomst ontnomen. De vraag waar OMA heen wil blijft zo als een zwaard van Damocles over de tentoonstelling hangen.

Maar laat mijn kritiek je er vooral niet van weerhouden om de tentoonstelling te bezoeken. En dat, lieve lezers, is een paradox.

Gerelateerd artikel