Recensie

Exit Utopia

Onlangs verscheen Exit Utopia, Architectural Provocations 1956-1976, een collage van projectpublicaties, teksten, interviews en kritieken van en over de belangrijkste visionaire projecten uit de jaren zestig en zeventig. Een prachtboek!

cover exit utopia

Meer dan vijf jaar geleden – op 26 januari 2000 om precies te zijn – opende Simon Vinkenoog het congres ‘New Babylon; the value of dreaming the city of tomorrow’ op de faculteit Bouwkunde van de TU in Delft. Twee dagen lang bespraken critici, historici en architecten Constants Nieuw Babylon en vergelijkbare utopische projecten van de jaren zestig en zeventig. Het was een levendig congres, met hier en daar venijnige academische knokpartijtjes. Het was ook een historisch congres omdat het een van de weinige momenten was waarop een aantal auteurs/ontwerpers van de meest spraakmakende en invloedrijke projecten van de jaren zestig en zeventig aanwezig was en terugkeek op het eigen werk dat na twee decennia vergetelheid opeens weer in de belangstelling stond.

Nu is dan – eindelijk – de publicatie ‘Exit Utopia, Architectural Provocations 1956-1976’ verschenen. Het heeft Bouwkundestudent, congresorganisator en redacteur Martin van Schaik en docent en mederedacteur Otakar Mácel ongetwijfeld veel moeite gekost om de inhoud van het congres in boekvorm te presenteren. Het resultaat is echter veel meer dan een congresverslag en het wachten daarom meer dan waard. Dit is een voorbeeldige documentatie van en een uitstekende reflectie op de visionaire en in sommige gevallen bewust provocerende projecten die elk op een eigen manier de modernistische stedenbouw en architectuur vierden, uitvergrootten, kritiseerden of terzijde schoven.

Exit Utopia is een collage van teksten, projecten, interviews en kritieken. Een belangrijk onderdeel van het boek bestaat uit de volledige teksten en bijbehorende beelden van zeven plannen. De ‘papieren’ architectuurprojecten waar het hier om gaat zijn ooit gepubliceerd in architectuurtijdschriften; soms, zoals Koolhaas’ Exodus, alleen in een ingekorte versie in Casabella, zelfs de standaardversie in S,M,L,XL is korter dan de versie in Exit Utopia. Daarna zijn ze in de vorm van tekstfragmenten of een enkel typerend beeld een eigen leven gaan leiden. Alleen al vanwege deze volledige publicatie van Paris Spatial (1959-61) van Yona Friedman, Plug-In City (1963-66) van Archigrams Peter Cook en Dennis Crompton, The Continuous Monument (1969) van Superstudio, No-Stop City (1969-72) van Archizoom, The Fundamental Acts (1972-73) van Superstudio, Exodus or The Voluntary Prisoners of Architecture (1972) van Rem Koolhaas en Elia Zengelis (met Madelon Vriesendorp en Zoe Zengelis) en van Project for the New Quartier of La Villette (1976) van Leon Krier is dit boek de aanschaf waard. Grote afwezige in deze reeks gedocumenteerde plannen is Nieuw Babylon zelf. Dat schijnt deels te maken te hebben met de onwil van Constant om daaraan mee te werken. Maar, zoals Martin van Schaik in zijn epiloog al zegt, het is misschien beter zo. Anders dan de overige projecten is Nieuw Babylon niet in een beperkt aantal beeldpagina’s of teksten te vangen, er is geen ‘oorspronkelijke publicatie’ van het project, en er is bovendien een prima monografie beschikbaar met vrijwel alle beelden en veel oorspronkelijke teksten (New Babylon, the Hyper-Architecture of Desire van Mark Wigley).

Toch is Nieuw Babylon ook in Exit Utopia achtergrond en referentiepunt. Martin van Schaik schrijft in drie uitgebreide hoofdstukken een ‘psychogeogram’ van Nieuw Babylon en vult Wigleys monografie op belangrijke punten aan, met name wat betreft een aantal biografische en historische gegevens. Hij relativeert tevens een hardnekkig punt (vooral gemaakt door Wigley) als zouden Constants schilderijen uit de periode 1969-1974 – die inderdaad tot het beste, meest indringende van Constants oeuvre behoren – een ‘bewijs’ zijn van rigoureuze zelfkritiek van Constant op Nieuw Babylon.

Ook de andere projecten worden in een aantal essays van historische achtergrond voorzien en kritisch tegen het licht gehouden. Simon Sadler plaatst Nieuw Babylon tegenover Plug-in City. Sander Woertman schreef een inleiding op de Italiaanse Radicale Architectuur. Francoise Choy gaat in op de Utopie, evenals John Heintz, die met Van Schaik Constants vermeende afwijzing van Nieuw Babylon rechtzet en Wigleys en Hilde Heynens lezing van Nieuw Babylon kritiseert. Lieven de Cauter en Hilde Heynen schreven een uitgebreide exegese van Exodus van Koolhaas en Zengelis en Geert Bekaert gaat in op het duo Maurice Culot en Leon Krier.

Vormen deze kritische bijdragen al een boek-in-een-boek, dan wordt daar nog een derde boek aan toegevoegd: een reeks terugblikken van de oorspronkelijke ontwerpers/auteurs van de opgenomen projecten. Soms gebeurt dat in de vorm van een interview. Martin van Schaik interviewde Yona Friedman en bij gebrek aan medewerking van Constant is als verrassing (een Engelse vertaling van) de volledige tekst van het interview met Constant dat Betty van Garrel en Rem Koolhaas in 1966 in de Haagse Post publiceerden opgenomen. Nog aardiger zijn echter de teksten van de betrokkenen zelf. Ettore Sottsass, Dennis Crompton, Andrea Branzi, Adolfo Natalini, Elia Zengelis en Léon Krier keken soms met moeite (Zengelis: ’this article has caused me untold pain, loneliness and deprivation), soms met verbazing, soms met nieuwe inzichten (zoals Dennis Cromptons beeldverhaal over de collectieve werkwijze van Archigram), maar altijd met een grote betrokkenheid terug op de projecten die – hoewel ze vaak in een kortstondige periode van hun loopbaan zijn gemaakt – bepalend zijn gebleven voor hun latere werk en hun positie in de architectuurgeschiedenis.

Dit boek is zo compleet, zo uitbundig geïllustreerd, bevat zoveel goede teksten, is met zoveel hartstocht gemaakt en heb ik met zoveel plezier gelezen, dat het bijna misdadig is om er toch nog wat aanmerkingen op te maken. Ten eerste is het natuurlijk doodzonde dat er kennelijk geen plaats of tijd geweest is om een goed register op te stellen. Het is misschien niet gebruikelijk in een dergelijke verzameling essays, interviews en projectbeschrijvingen, maar toch. Ook is het jammer dat de opgenomen herpublicaties van de projecten niet zijn voorzien van de oorspronkelijke publicatiedatum en -plaats en/of van een publicatiegeschiedenis. Een bibliografie van elk project zou nog mooier zijn geweest natuurlijk, maar goed, dat zou dan inderdaad een vierde boek-in-een-boek zijn geworden. Misschien zijn er wel meer van dergelijke boekhoudkundige opmerkingen te maken, het zij zo. Het wordt de redacteuren Martin van Schaik en Otakar Mácel wat mij betreft al bij voorbaat vergeven, ze hebben een prachtboek gemaakt!