Feature

Het Internet der Dingen

Op welke wijze zal het internet der dingen ons dagelijks leven beïnvloeden? En hoe zou dat kunnen doorwerken op de ruimtelijke beleving? Op de door V2 en hybridLiving georganiseerde conferentie The Internet of Things werd geprobeerd deze – en nog meer – vragen te beantwoorden.

Informatietechnologie beweegt zich in de richting van onmisbare infrastructuur voor het functioneren van onze huidige samenleving, het Internet der Dingen, ofwel The Internet of Things (IoT) is de volgende stap. In het begrijpen van wat IoT is, schieten de ideeën geassocieerd met een term als ‘nieuwe media’ te kort. Het IoT is meer zoiets als GPS, iets wat  velen inmiddels ervaren als een onmisbaar stuk infrastructuur ter ondersteuning van hun dagelijkse leven en bedrijvigheid. Aanvankelijk werd de computer (de mainframe) ook niet gezien als medium, dit gebeurde pas in de jaren ’70 toen Douglas Engelbars idee van de ‘personal computer’ postvatte en uiteindelijk werd gerealiseerd door Steve Wozniak en wijlen Steve Jobs. Tegenwoordig zijn computers handzame gadgets (tablets, smartphones). De groei in rekenkracht en de krimp in formaat zal zich voortzetten tot het punt dat praktisch iedere snipper in onze wereld kan rekenen en, niet te vergeten, zijn eigen plekje in een al dan niet wereldwijd netwerk krijgt. Het IoT gaat dus verder dan het idee dat objecten met mensen communiceren en visa versa. IoT gaat over objecten die ook zelfstandig met andere objecten communiceren. Hierdoor ontstaat een netwerk waar het onderscheidt tussen subject en object vervaagd. Maar waar ook het idee van de computer als een enkel solitair gebruiksobject verdwijnt. De computer huist niet meer in een zwarte doos, maar is overal om ons heen. We zullen wonen en werken in een computer, die zich meestal onzichtbaar in de achtergrond van ons bestaan bevindt, maar soms ook verontrustend aanwezig is.

Rob Kranenburg publiceerde in 2008  The Internet of Things. A critique of ambient technology and the all-seeing network of RFID. Als eerste spreker van de dag schetst hij het landschap dat voor ons ligt. “Waar we heen gaan is dat we steeds meer van ons handelen en denken zullen uitbesteden aan de ruimte en dingen om ons heen. We ‘outsourcen’ delen van onszelf aan onze omgeving.” Het is een beetje als de automatische schuifdeur, die begrijpt dat we eraan komen en open gaat, maar dan vele malen intelligenter en geprojecteerd op de omgeving waar we dagelijks doorheen bewegen – van huis, naar auto, naar kantoor en terug. De auto communiceert met het huis en weet daardoor wanneer je thuis komt; het warmt al vast op en doet de lichten aan. Zoals Mark Weiser, de bedenker van het concept van de alomtegenwoordige computer reeds in 1991 zei: “we willen overal thuis kunnen zijn”. Ons omgeving, onze dingen zullen weten wie we zijn, onze patronen herkennen en daar op inspelen.

Het internet der dingen zal in eerste instantie waarschijnlijk bestaan uit een schakeling tussen verscheidene intranets van dingen: een Body Area Network (BAN) met als toegangspoort de smartphone; een Local Area Network (LAN) met als toegangspoort de slimme meter; de Wider Area Network (WAN) met als poort de auto; en dan uiteindelijk het WWW waar elk intranet via zijn respectievelijke toegangspoorten aan elkaar gekoppeld kan worden. “Overheden en grote bedrijven” legt Kranenburg uit,  “zien het IoT als een beetje meer connectiviteit, die beheerst kan worden met hun bestaande instrumentarium”. Maar, zo stelt hij, de veranderingen zullen immens zijn. IoT zal leiden tot een nieuwe inrichting van de maatschappij, nieuwe sociale protocollen. nieuw bestuur, rechtspraak en economie.

De volgende spreker is John Post voormalig ‘chief technology officer’ bij IBM Benelux. Post verwijst in zijn lezing naar Aristoteles’ eenheid van tijd, plaats en actie. Hij legt uit dat technologie deze eenheid heeft gebroken, maar in de toekomst ook weer zal herstellen. In de pre-netwerk economie zijn de verschillende sferen van het leven opgedeeld in werk, leren, sociale interactie, investeren en consumeren. Deze sferen zijn van elkaar gescheiden geraakt. In de nieuwe netwerkeconomie zal volgens Post dit onderscheid verdwijnen, er zullen geen herkenbare grenzen meer bestaan tussen deze sferen.

Interessante thema’s voor de architectuur – hoe te leven, hoe te werken en te wonen in een wereld waar dit onderscheid er niet meer zou zijn. Een wereld waar ons ’thuis’ zogezegd met ons mee beweegt en niet per se verankerd is op een vaste plek. De architect en media-ontwerper in het gezelschap, Thomasz Jaskiewicz (Hyperbody, TU Delft) en Eric Simon Thomas (iCrest), laten zien hoe in hun praktijken informatie- en communicatietechnologie enthousiast wordt omarmd. Beide verhalen blijven echter erg formalistisch en gaan niet verder dan enkele fascinaties en toepassingen van de laatste technologische snufjes. Het zal met de ontwikkeling van de technologie te maken hebben; het zich eigen maken van het werken met sensoren en actuatoren, en te bedenken hoe dit productief kan worden ingezet bij het maken van ruimte en architectuur.  Sterke nieuwe visies over hoe deze mogelijkheden ons idee over ruimten voor wonen, werken en begrip van thuis zullen veranderen, hoorde ik niet. Het waren herhalingen van zetten: flexibele ruimtes die mee-veranderen met gebruik; een fetisjisme met de uniciteit van bouwcomponenten of modulariteit van componenten die hercombineerbaar zijn tot nieuwe vormen; en natuurlijk de batterij aan lichtjes die oplichten, dimmen en van kleur veranderen door de feedback van een arsenaal aan sensoren. Hoe deze architectuur gebruikt zou worden door haar gebruikers roept het beeld op van Huizinga’s Homo Ludens: interacterend met een alsmaar veranderend landschap van oplichtende vlakken en vormen, gevuld met multi-media en allerhande interfaces. Het doet denken aan Koolhaas’ dictum waarin hij de architectonische specificiteit tegenover de programmatische onbepaaldheid zet. Alleen lijken Jaskiewicz en Thomas te streven om zowel de architectuur als het programma onbepaald te maken. Niet door generiek of blanco te zijn, maar door in flux te zijn, instabiel in haar verschijningsvorm.

Architectonische specificiteit kwam uiteindelijk wel aan de orde, al was het in metaforische vorm, in de presentatie van jurist Tijmen Wisman die promotieonderzoek doet naar privacy in het licht van nieuwe technologie. Eerder pleitte John Post voor een verandering in omgang met netwerken, namelijk van het principe van ‘controle’ naar meer ’transparantie’. Wisman wijst erop dat transparantie misschien mooier klinkt, maar dat controle en transparantie prima hand in hand gaan, sterker nog, ze hebben elkaar hard nodig. Hier doet dan ook de referentie naar Jeremy Benthams panopticum zijn intrede, een gebouwtype, meestal een gevangenis, waarin een persoon vanuit een enkel punt iedereen in het gebouw kan observeren zonder dat men kan weten of hij (of zij) geobserveerd wordt of niet. Het resultaat: zelfdisciplinering en zelfcensuur. Maar het internet, of het internet der dingen afdoen als een panopticum waar het concept van privacy ten onder zou gaan lijkt mij  te snel getrokken. Wat niet wil zeggen dat er nog grote obstakels zijn om dit te realiseren. Want uiteraard is het nu zo dat de transparantie veel te eenzijdig is. Telecombedrijven, de staat, verzekeraars, vervoerders, et cetera, verzamelen informatie over ons – wij moeten ons legitimeren en identificeren. Er is een enorme informatie-asymmetrie tussen het individu en (institutionele) organisaties en bedrijven. Vanuit de zaal wordt het idee van een wederzijds panopticum als ideaal model gesuggereerd, maar hoe dit in de praktijk zou moeten werken blijft ongewis. Wisman stelt dat waar transparantie ophoudt, vertrouwen begint. Een observatie die licht schijnt op veel van onze eigentijdse problemen, want als er iets onder vuur ligt vandaag is het vertrouwen. Het ontbreekt aan vertrouwen in de overheid, de financiële sector en natuurlijk het vertrouwen in de ander, de vreemdeling en het vreemde. De oplossing die dan vaak gekozen wordt is (eenzijdige) transparantie. De vraagt rijst dan: welke architectonische specificiteit, al is het maar metaforisch, kan juist vertrouwen voeden. Een vraag die ook de Internet of Things Council zichzelf stelt en eenieder uitnodigt om ‘m te beantwoorden. Wie het weet mag het zeggen.