Feature

Lekker tekenen

Te midden van moeizame symposia over de toekomst van het vak en lastige lezingen over identiteit, vond half juni in het ABC in Haarlem, ter gelegenheid van de tentoonstelling Van Perspectief naar 3D, een minisymposium over de architectuurtekening plaats. De plattegrond, de maquette, perspectieftekening en diagram passeerden de revue, kortom: alle conventionele gereedschappen die de architect al eeuwenlang tot zijn beschikking heeft. Landschapsarchitect Noël van Dooren, bezig met een promotieonderzoek over het onderwerp, vroeg vijf ontwerpers om te vertellen over hun favoriete verbeeldingsmiddel.

Stedenbouwkundige Frits Palmboom is een echte handtekenaar, met de computer tekenen kan hij niet. Ook op zijn bureau, Palmbout Urban Landscapes, met z’n allen aan de tafel, is tekenen belangrijk. Tekenen is volgens Palmboom iets lichamelijks. Het overtrekken kost tijd, je voelt de lengte en het ritme van lijnen. De beweging raakt verinnerlijkt. Of zoals Richard Sennett schrijft in The Craftsman (2008): ‘If you draw the site it becomes ingrained in your mind’. Pas daarna heb je de vrijheid om te gaan ontwerpen, aldus Palmboom. Een pleidooi voor het ouderwets tekenen met de hand dus, niet zo zeer uit nostalgische overwegingen (vast ook een beetje), maar vooral als onmisbaar onderdeel van het ontwerpproces. De schetsrol is daarbij onmisbaar. ‘Het tussenstadium van de onbepaaldheid is essentieel,’ volgens Palmboom, ‘met de vaagheid van de verschillende lagen schetspapier’. Met de computer dreigt dat te verdwijnen.’

Landschapsarchitect Lodewijk van Nieuwenhuijze (H+N+S) lauwert de doorsnede. In de jaren vijftig, de tijd van landschapsarchitect Jan Bijhouwer, was de topografische kaart het ultieme middel om een landschap uit te leggen. In de decennia erna bleek dat niet voldoende. Je begrijpt pas hoe een landschap, of een gebouw, werkt met een dwarsdoorsnede, vindt Van Nieuwenhuize. Vooral na de jaren zeventig, toen een segregatie plaats vond tussen de ontwerper en de cultuurtechnicus, fungeerde de dwarsdoorsnede als verbindende kracht tussen beide vakgebieden. Het blijkt een goed communicatiemiddel tussen de twee bouwende metiers.

Architect Jan Peter Wingender (Wingender Hovenier Architecten) is gefascineerd door de maquette. Het is een hulpmiddel dat pas sinds de renaissance gebruikt wordt om een idee over te dragen, in plaats van enkel een bestaand gebouw in miniatuur uit te beelden. Met de maquette vertelt de architect zijn hoogstpersoonlijke leugen, schreef Gerrit Komrij in Het boze oog (1991). Wingender citeert Komrij: ‘Er bestaan twee maquettewetten: 1) is de maquette lelijk, dan is het resultaat later lelijk; 2) is de maquette mooi, dan is het resultaat later ook lelijk.’ Het is het ultieme presentatiemiddel van de architect. Wingender laat een oude advertentie zien van een Citroen CX, waar een grote maquette makkelijk in de achterbak past. De iconografie van de hoofdpersonen die het vaakst rondom de maquette zwerven – de architect en de opdrachtgever – is wonderlijk consistent. Of het nu Michelangelo was die zijn Sint Pieter aanbood aan Paus Pius IV, of Libeskind die zijn maquette van de Freedom Tower presenteert, de entourage, de zwarte kleding, de houding van de architect, de handen die bijna aan de maquette zitten, veranderde niet in een paar eeuwen.

Architect Liesbeth van der Pol (Dok architecten) vertelt over de perspectieftekening. Het is volgens haar geen representatie van het ontwerp, maar een instrument dat architecten al eeuwenlang gebruiken als ontwerpmiddel: Piranesi, Jan Dibbets, Antonio Sant ‘Elia bijvoorbeeld. Van der Pol laat haar eigen perspectieftekeningen zien, een serie van kleurrijke aquarellen die ze vanaf haar studententijd maakt. Het zijn prachtige beelden, van bijvoorbeeld de Rode Donders in Almere of de Slachthuisbuurt in Haarlem. Van der Pol: ‘In perspectieftekeningen zit een bepaalde mate van mystiek, van dubbele bodems en moedwillige vervreemding.’ Ze vergelijkt het met het vage tussenstadium dat Frits Palmboom benoemde. Van der Pol: ‘Maar het moet altijd een geintje blijven, je hebt ook andere methoden hard nodig zoals Photoshop.’

Architect Matthijs Bouw (One Architecture) behandelde het diagram. Het beroemdste exemplaar is die van Ebenezer Howards Garden City, getekend in 1898. De opkomst van het diagram eind negentiende eeuw heeft te maken met de economische ontwikkeling in die tijd. Het vertelt iets over de toenemende mate van abstractie, economisering en specialisatie. Vanaf de jaren tachtig werd het diagram pas echt booming, vertelt Bouw. Het werd een mediageniek instrument om iets over te dragen – denk aan het Deense bureau Big – en werd ingezet om de weerbarstigheid van de complexiteit te doorgronden. Van dat laatste is het eenvoudige diagram van de compacte stad van OMA een mooi voorbeeld. Het diagram overstijgt alle talen. Nadat dertig man 10 dagen fulltime aan een ontwerp voor de Parijse Les Halles werkten, kwam Bouws Chinese stagiaire Wendy – ze sprak bijna geen Engels, Frans of Nederlands – net voor de deadline met een wonderschoon diagram, bijna veelzeggender dan de maquette waar zo hard aan gewerkt was.

Na deze middag vol plaatjes kijken, van de magisch voor- en na boekjes die landschapsarchitect Humphrey Repton voor zijn opdrachtgevers maakte tot het beroemde vogeldiagram voor de Oosterscheldedam van West 8, ben je weer even dichtbij de kern van het ontwerpvak. Opgeladen met mooie beelden en helemaal klaar voor de eerstvolgende studiemiddag over duurzaamheid.