Recensie

Een grote, mooie crisis: de eeuwige jachtvelden van Andrea Branzi

Weg zijn de geur van vers gezaagd naaldhout en de aardse charmes van DeVylderVinckTaillieu. Het VAi bespeelt dezer dagen in de Singel in Antwerpen een ander register en pronkt met Objecten en territoria, een tentoonstelling van en over Andrea Branzi.

De buitenzijde van de expozaal is beplakt met roze pamfletten die samen een tijdlijn schetsen van het Italiaanse (radicale) design tegen de achtergrond van politieke en culturele mijlpalen: een sympathieke intro verzorgd door het VAi en TU Delft. De Branzi-show binnenwandelend wordt de bezoeker verwelkomd door geneurie van Sigur Rós – het blijkt de soundtrack van de geprojecteerde film Infinities – en geklater van een fontein die zich in de achterzaal verbergt. Naast de deur, als veelzeggende opener, als teasertje, een enkel iconisch beeld uit No-Stop City, het magnum opus van Branzi’s eerste collectief, Archizoom.

No-stop City is duidelijk het begin aller dingen. Het is een handicap dat de begeleidende tekst aan de wand zo jammerlijk beknopt is, want zo ontgaat menig bezoeker het belang van dit monument van de radicale beweging – voor met name Branzi zelf. No-stop City – ontwikkeld tussen 1969 en 1972 en achtereenvolgens ondertiteld als ‘catena di montaggio del sociale’ (sociale lopende band) en ‘Residential Parkings’ –  toont, middels beelden, teksten en incidentele objecten, een wereld als een a priori absolute, aangezichtsloze productie- en consumptiemachine. Model voor de ruimtelijke vorm van deze in principe eindeloze stad – een conditie zo groot als ‘de markt’ zelf – zijn de oorden van zuivere productie en consumptie: de fabriek en de supermarkt. Het project illustreert een ijskoude, catatonische habitat, een ‘faceless metropolis’ zonder beoogde vorm of kwaliteit (en dus zonder ‘architectuur’) buiten die van neutrale, kwantitatieve accumulatie en vermenigvuldiging. Archizoom tekent, tot in opmerkelijk detail, geclimatiseerde containers van immense omvang – well-tempered environments, totale interieurs – waarin een vreemdsoortig en volmaakt artificieel leven zich ontplooit. Het is de blijvende, prikkelende paradox van No-stop City dat achter de verschrikkingen van totale vervreemding de belofte van een absolute bevrijding van alle vormen en gedachten schuilt; wat begint als een zuiver marxistische beeldkritiek op het industrieel kapitalisme verwordt – ideologische hoofdzonde! – tot utopisch beeld: allegorie wordt model (vrijheid, zo concludeert Archizoom, wordt doel en middel). Uit het levenloze zuurbad ontspruiten eindeloze mogelijkheden van improvisatie, authenticiteit, natuurlijkheid, (massa-)creativiteit en samenlevingsvormen – een toestand van fundamentele, bevrijdende instabiliteit. Break on through to the other side: het hiernamaals van de architectuur is één groot feest.

Direct naast het fragmentje No-stop City (verontschuldigingen aan de lezer voor het stukje daarjuist: het kan nooit recht doen aan de sprankelende wendbaarheid in het denken van de makers) vinden we in de expo de actuele vertaling van de principes uit Branzi’s vroege werk, aangedikt met wat nieuwe elementen: ‘Tien suggesties voor een nieuw Charter van Athene’, eerder onthuld op de Biënnale in Venetië in 2010. Zo blijkt: Branzi is nog steeds in dialoog met de moderne beweging, met de hybris van het verlichtingsdenken die in de architectuur uitmondt in zowel de ‘architecture parlante’ van een Boullée alsook het werk van de witte goden. Het grote moderne project blijft het betonnen ijkpunt (En hoe kan het ook anders voor een denkend vormgever? Een belofte van relatieve of absolute maakbaarheid is immers het wankele fundament.). Branzi ontmaskert het modernisme als een kansloze bezwering en stelt er, systematisch, zijn eigen, sponzige moderniteit tegenover.

Hoe dubbel maar veelzeggend is zo de inrichting van de tentoonstelling. De objecten die in de hoofdruimte van de expo staan uitgestald worden zacht aangelicht. De ruimte lijkt soms juwelierszaak (de aan de tentoonstelling gelieerde bruikleengevers handelen in designobjecten en -sieraden) en soms Zweeds meubelwarenhuis (in de boekenrekken van Branzi staan Franstalige pockets); de plechtige symmetrie van de opstelling, waarin de waren als fluwelen verschijningen naar voren treden, verleent het schouwspel intussen een verontrustend gevoel van verhevenheid en sacraliteit. Tegen het midden van een van de kopwanden wordt de eerder genoemde film geprojecteerd: het beeld hangt als een boos oog boven het geheel. Er heerst een ontwrichtende orde, een bevreemdende mix van gelikte banaliteit en gewijde bombast. Nergens is er plaats voor het onooglijke, de beheersing is volmaakt. De rozen zijn van plastic, het stof smetteloos, de dood een edelman.

Onder de tentoongestelde objecten vindt men oude bekenden, maar toch ook een paar verrassingen. Te zien zijn o.m. voorwerpen uit zijn serie animali domestici (huisdieren) uit het midden jaren 80 en de recentere trees. Wederkerend motief is het gebruik van takken en boomstronken – ooit levende materie – in combinatie met industriële of synthetische materialen. De hieruit ontstane hybride entiteiten – stoelen, zitbanken, boekenrekken – zijn seriële permutaties van een grondidee die in principe telkens een uniek werk oplevert en tegelijkertijd de uniciteit van het object grondig ondermijnt. Nature morte is een serie objecten – kruisbeelden, totemistische palen en lampen gedecoreerd met plastic schedeltjes, hersenen, bladgroen en röntgenopnamen van Branzi’s gebarende of biddende handen – die op dartele wijze het thema van de sterfelijkheid aanboort en flirt met motieven uit westerse religie, oosterse mystiek, iconografie, met mythen en archetypen. De ironie ligt er soms vuistdik bovenop: Ernst ist das Leben – heiter die Kunst; Branzi kan, bij alle beleden antropologische zwaarwichtigheid, een schalkse grijns niet onderdrukken.
In de categorie ’territoria’ – die machtige, eindeloos gerepeteerde velden van objecten, informatie, biologisch en anorganisch gekrioel die de vormgever zo lief zijn – vinden we, naast de bijeengemonteerde stadsprojecten in de Infinities-film, enkele intrigerende installaties en maquettes. Zo bevindt zich, pal onder de filmprojectie, een lange smalle horizontale kijkspleet die zicht biedt in een spiegelkamer (als beeldend middel door Branzi herhaaldelijk beproefd) waarin een landschap van objecten – vazen , potten, schedels, figuren, plastic fruit – tot in het oneindige vermenigvuldigd wordt.

Een van de meest opvallende objecten is een bijgewerkte versie van het Casa Madre (moederhuis) uit 2008; deze grote maquette – en weer zijn er de spiegels – toont een vorm van collectief wonen in onderling verbonden, luchtige woonblokken op pilotis, opgetild boven een veld van kruisen, boeddha’s en afgodsbeelden (een continu memento mori), en dit alles gevangen binnen een vreemdsoortige grote vogelkooi. Het geschakelde netwerk wordt bevolkt door terracotta poppetjes (vrolijk ladders beklimmend, werkend, ontspannend, spelend), heilige koeien, kippen, ganzen, meubels en laptops. Als enig voorwerp dat de tussenschaal van het huis – ergo: architectuur – illustreert, is deze maquette een buitenbeentje op de tentoonstelling en tegelijk het object dat op de meest toegankelijke wijze enkele van de centrale ideeën uit Branzi’s ‘Tien punten’ tot leven brengt. Hier staat een huis, de hub van een open, holistisch-hybride samenlevingsvorm, van een vrolijk samenzijn binnen een bewustzijn van ‘kosmische gastvrijheid’ – humane tegenhanger en mogelijke keerzijde van de alles doordringende logica van de ‘vrije’ markt. Het utopisch bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Branzi vindt zichzelf eigenlijk nooit opnieuw uit: zijn ideeën en zijn stijl vertonen een opmerkelijke consistentie, en toch blijft zijn werk aangenaam ontwrichten en verrassen. De tentoonstelling in Antwerpen – kapel van het anti-object, fetisj van de non-stad, hoogmis tegen de gesloten vorm – is een weldadig stukje brainwashing. Branzi’s werk is een eeuwig alarm, een viering van een onophoudelijke crisis van monumentale schoonheid en proporties: die van het object, van het ‘westen’, van design, van planning, van het aardse bestaan tout court. Elk werk getuigt van de onkenbaarheid van de wereld en de voorwerpen, wezens en gedachten die haar bevolken – van haar essentiële mysterie.

De vraag kan zijn: voegt deze kleine, cleane en wonderlijke expo iets toe aan wat over deze grootmeester bekend geacht kan worden? Antwoord luidt nee. Maar laat dat vooral het genot niet vergallen. Op de jachtvelden van Branzi blijft het prettig toeven; het stijlvolle samenzijn met de onpeilbare dingen is een bron van eeuwige jeugd.