Feature

Architectuur, schuld en boete

Wat is de verantwoordelijkheid van architectuur voor de golven van geweld die onze westerse steden plagen, met Parijs 2005 als meest recente voorbeeld? Wouter Vanstiphout sprak erover in Leuven. En hoewel de titel van de lezing– Blame the architect! – anders doet vermoeden, pleitte Vanstiphout de architect vrij van schuld.

De programmering van Wouter Vanstiphout binnen de lezingenreeks van Stad en Architectuur (Leuven) is opmerkelijk, een voordracht van een niet-architect in een architectuurlezingenreeks gaat in tegen de aloude traditie dat Vlaamse architectuur voor zichzelf spreekt. ‘Architectuur is architectuur is architectuur’ is de mantra en de theorie moet zich plichtsbewust toespitsen op het uitlichten van unieke oeuvres. Vanstiphout bewijst echter de waarde van een architectuurtheorie als een eigen, zelfstandige en professionele praktijk.

Bij aanvang van de lezing gaf Vanstiphout een toelichting op zijn ongebruikelijke beroepsuitoefening. De architectuurhistoricus nieuwe stijl is in de eerste plaats een enthousiaste navolger van de ideologie van ‘het overal mee willen bemoeien’. In zijn verschillende levens bemoeide Vanstiphout zich dan ook met de praktijk van het bouwen, ontwerpen en beleid maken onder diverse namen: Crimson, Wimby, Inti, leerstoel Ontwerp als Politiek en wat nog komen mag.
Deze architectuurhistoricus nieuwe stijl is in de tweede plaats een persoon zonder eigenschappen. Dat kwam in de lezing over architectuur, stedenbouw en rellen andermaal helder naar voren. Vanstiphout maakte van meet af aan duidelijk dat zijn eigen standpunt in de schuldvraag onduidelijk is. Wat volgde was een uitermate boeiende en even onnavolgbare reconstructie van de verantwoordelijkheid van de architecturale discipline in stedelijk geweld.

Het selecte architectenpubliek werd stil bij de fenomenologie van het stedelijke geweld die Vanstiphout opvoerde en waarvan hij af en toe aangaf zelf de verbanden niet meer te begrijpen. In het verhaal tekenden zich enkele lijnen af die ons naar de schuldvraag brengen.
1)    De stedelijke rellen verspreiden zich volgens bouwkundige typologie, niet naar geografische locatie. Tijdens de rellen in 2005 vormden de modernistische voorwijken van Parijs de brandhaarden van geweld. De rellen verspreidden zich als een bacteriële ziekte naar de voorwijken van Lyon, Rijsel, en vele andere steden. De hoge werkloosheid onder jongeren in deze wijken creëerde een bevreemdend dagritme van ’s ochtends slapen en ’s middags herrie schoppen.

2)    De brandende modernistische wijken worden toegeschreven aan de peetvader van de moderne architectuur, Le Corbusier. Hiermee krijgt niet de politieke opdrachtgever van de woonwijken de schuld, maar wel de persoon die de esthetische meerwaarde ervan garandeerde en/of het concept ervoor bedacht. Net als in het rattenexperiment van John Calhoun wordt de beperkte leefruimte gezien als voedingsbodem voor deviant gedrag onder jongeren verwend door de welvaartstaat.

3)    Architecten wijzen een schuldbekentenis af en plegen zo verraad aan hun diepste wil om de wereld te veranderen. Deze afwijzing is terug te voeren op de kruistocht die Jane Jacobs lanceerde tegen de antisociale, machinale en antistedelijke woningproductie. Het geloof in de macht van architectuur blijft bestaan in president Sarkozy’s mobilisatie van een keurkorps sterarchitecten – Rogers, Nouvel, MVRDV, De Portzamparc, e.v.a. voor een nieuw ongedeeld Parijs.

4)    Stedelijke rellen starten met een alledaags politioneel optreden dat voor één keer niet gepikt wordt door de slachtoffers – een onschuldig voorval is de vonk voor hoogoplopende woede-uitbarstingen. Met een nauwkeurige 3-D reconstructie van de inval in een Detroitse blind pig (een dranklokaal dat na sluitingtijd nog open is), toont Vanstiphout dat de plaats van het delict voldoet aan alle normen die Jane Jacobs opstelde voor gezellige buurten op mensenmaat.

5)    De modernistische woonwijken vormen het ideale decor om jongeren onder controle te krijgen en te houden. In de Broadwater Farm rellen (Tottenham, Londen 1985) werden de West-Indische oproerkraaiers door de politiek uit de nabijgelegen Victoriaanse woonwijk teruggedrongen naar de modernistische woonwijk. In de rafelranden en breuklijnen van de woonwijken ontstond een kat en muis spel tussen jongeren en politie.

6)    Rellen zijn geen geïsoleerde gebeurtenis, maar treden op in een seizoen van stedelijke oproer. De rellen in Detroit strekten zich uit over enkele jaren. De rellen in Broadwater volgden een week na rellen in het Londense Brixton. In Los Angeles was zelfs sprake van een vertraagd effect: terwijl de trigger in 1991 lag (Rodney King wordt uit de auto geslagen), barsten de rellen pas los in 1992 (de rechtszaak kent uitsluitend blanke juryleden).

7)    De media zijn een onmisbare factor in stedelijke rellen. Terwijl over de rellen in Detroit met enige afstand gepubliceerd werd, zijn de rellen in Broadwater een vette kluif voor de Britse tabloid-pers. In LA jagen de media de rellen zelfs aan door hun dagelijkse live-verslaggeving, en in Parijs worden de media een strategisch strijdmiddel voor zowel de jongeren als Nicolas Sarkozy, toen nog minister van Binnenlandse zaken.

8)    In de populaire cultuur associëren de jongeren zich met de modernistische woonwijken. Vanstiphout verwijst naar onder andere de Motown muziekbeweging, de blanke punk van The Clash, de gangsta rap in LA en de stadsfilm La Haine. In alle gevallen figureert de moderne stad als dystopisch decor.

9)    Het stedelijke geweld loopt parallel met idealistische stadsvernieuwingsprojecten. Wat in de ogen van planners een Messiaanse daad lijkt, vormt voor de rebellerende jeugd een monsterlijke misdaad. En niet onterecht, stedelijke vernieuwing is vaak synoniem met sociale zuivering. Het geweld richt zich dus niet tegen vorm of typologie, maar de plannen die voor eens en voor altijd de woonomstandigheden van de misnoegde massa moeten verbeteren.

Met deze en nog andere observaties deconstrueert Vanstiphout zorgvuldig de verantwoordelijkheid van de architect in de stedelijk geweldexplosies. In de afsluitende beschouwing wordt de architect zelfs helemaal vrijgepleit ten nadele van overmoedige planners. In dit licht is het heel begrijpelijk dat Vanstiphout zijn eerdere architecturale geloof in New Towns wegzet als een heilloze weg. Hiermee loopt hij in lijn met het pragmatisme waarmee geweldexplosies in Nederland tot nog toe vermeden werden. Nederlandse stadsvernieuwingsprojecten nemen steevast de vorm aan van kleine, gerichte, afgelijnde ingrepen waardoor sociale zuivering heel geleidelijk optreed. Onnodige opschudding wordt tegelijk preventief opgevangen door de palliatieve zorgen van een legertje culturele agenten – daar is Wimby! het beste voorbeeld van.