Feature

Making City: bestuur, beleid en . . . ontwerp

Volgens minister Schultz mag Nederland wel wat meer op België gaan lijken. Op 18 oktober konden we ontdekken waarom. In opmaat naar de vijfde editie organiseert de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam samen met AIR vijf lezingen over ‘Making City’ in de praktijk. De 18e was het de beurt aan de Eurométropole Lille Kortrijk Tournai. Ofwel een Frans-Belgische les in bestuurlijke samenwerking.

Henk Ovink zette als co-curator van de vijfde IABR én directeur Nationale Ruimtelijke Ordening met zijn opening de avond in Nederlands perspectief. Minister Donner had net daarvoor in een brief aan de Tweede Kamer zijn visie op het binnenlands bestuur gegeven. Niet alleen splitst hij de Randstad in tweeën, Noord-Holland, Flevoland en Utrecht moeten ook nog eens fuseren. Een verdeeld bestuur van die noordelijke helft van de Randstad zou de verdere ontwikkeling van de regio maar frustreren. Rotterdam en Den Haag daarentegen zijn met hun samenwerking op de goede weg, aldus de minister. Met deze introductie gingen we luisteren naar het verhaal over de Eurométropole. Geen regio met 3 provincies maar een met 14 verschillende instituties: 4 aan de Franse en 10 aan de Belgische kant, variërend van staten, regio’s, provincies tot intercommunales. Met daaronder 147 gemeenten. Daar kunnen we nog wat van leren, zou je denken. En warempel.

Stef Vande Meulebroucke, directeur van het agentschap van de Eurométropole Lille Kortrijk Tournai, schetste in kort bestek het beeld van zijn regio die maar geen regio wil worden. Van de 2,1 miljoen inwoners werken er welgeteld 20.000 aan de andere kant van de grens. Vacatures blijven onvervuld omdat mensen niet over de grens willen werken. Van de 150.000 studenten in Lille komen er niet meer dan 20 uit Kortrijk. Liever gaan zij naar Luik, op een afstand 200 in plaats van 30 kilometer. En zelfs als taal geen rol speelt, blijft de grens een barrière; ook uit Tournai in Wallonië komen niet meer dan 40 of 50 studenten per jaar naar Lille. Nog een voorbeeld: de locomotieven op het Franse spoor moeten stoppen bij de grens omdat ze niet passen op het Belgische spoor. Kortom, er is werk aan de winkel in de Eurométropole.

Dat werken doen de Fransen en Belgen in een EGTS, een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking. Deze Europese institutie is in 2006 opgericht, speciaal voor regio’s met minstens twee landen en verschillende provincies. In de EGTS is dan ook sprake van multi-level governance, een institutionele samenwerking waarin alle niveaus zijn vertegenwoordigd: Europa, de staten, regio’s, provincies en gemeenten, tot aan een vertegenwoordiging van de civil society. Vande Meulebroucke vertelt vlot waar je dan mee te maken hebt. Enerzijds blijkt de samenwerking allerminst vanzelfsprekend: in iedere vertegenwoordiging, op elk niveau, staat ‘bipariteit’ centraal: de balans tussen 1) Frankrijk en Belgie en 2) Vlaanderen en Wallonië moet streng worden bewaakt. De belangen zouden anders wel eens door kunnen slaan naar een van beide partijen. Maar wat toch blijft hangen is het immanente doel van de operatie. Er is sprake van een relatief dichtbevolkt gebied, waar de inwoners simpelweg geen gebruik maken van de mogelijkheden omdat er grenzen doorheen lopen: cultureel, economisch, sociaal, fiscaal, op vrijwel alle terreinen. En het eenduidige doel is om dat te verbeteren. Het bestuur van de regio, of liever gezegd de verschillende besturen, lopen in die zin op de troepen vooruit. Ze proberen de bevolking mee te krijgen in het besef dat het geheel meer kan zijn dan de som der delen.

Hoe anders dat is in Rotterdam en Den Haag, zo bleek uit de presentatie van Luc Boot, procesmanager van de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. De samenwerking is een paar jaar geleden gestart als een voorzichtige toenadering tussen de twee toen nieuwe burgemeesters Van Aartsen en Aboutaleb. Inmiddels werkt de regio al weer een tijdje samen aan de versterking van de internationale concurrentiekracht, zoals dat heet. Nu de metropoolregio door Donner is aangewezen als het juiste schaalniveau voor economische ontwikkeling, raakt alles in een stroomversnelling. “De metropoolregio Rotterdam-Den Haag biedt dan op korte termijn veel perspectief om gezamenlijke afstemming van besluitvorming en bestuurlijke slagvaardigheid te realiseren”, zo schrijft Donner in zijn brief. Dit citaat vat het grote contrast met de Frans-Belgische Eurométropole goed samen. Waar de Franse en Belgische bestuurders hebben ingezien dat de regio onder hun leiding moeten worden getransformeerd, is het in Nederland andersom. De metropoolregio – en dit geldt eigenlijk voor geheel verstedelijkt Zuid-Holland – is een feit; het enige dat nog niet zo goed functioneert op deze regionale schaal lijkt het bestuur zelf te zijn.

De toegift van Paul Gerretsen, Vereniging Deltametropool, bood beide regio’s een handreiking voor het ‘hoe verder’. Hij schetste hoe al weer enkele jaren terug binnen Atelier Zuidvleugel is gewerkt aan Stedenbaan: het gezamenlijke project van de Zuid-Hollandse gemeenten en de provincie om de frequentieverhoging op het spoor en de ontwikkeling van stationslocaties elkaar wederzijds te laten versterken. Gerretsen maakte duidelijk dat door daadwerkelijk te gaan ontwerpen op die regionale schaal het project zowel inhoudelijk als bestuurlijk verder werd gebracht. Want die rol van het ontwerp lijkt zowel in de Eurométropole als in de Metropoolregio nog te ontbreken. Bij de eerste kwam het er nu nog bekaaid vanaf als de verbeelding van de ‘droom van de metropool’ die het kan worden. In Rotterdam-Den Haag leek tot voor kort de tijd er al helemaal niet rijp voor. Maar wellicht dat de brief van Donner daar nu verandering in brengt.