Feature

Winkelen zonder hart

Twee grote binnenstedelijke winkelgebieden in Nederland, de Rotterdamse Lijnbaan en het Utrechtse Hoog Catharijne, staan aan de vooravond van een omvangrijke transformatie. Architectuurcentrum Aorta besteedde afgelopen mei een debat en een tentoonstelling aan de ontwikkelingen in Utrecht. Welke factoren spelen een rol in de planvorming en discussie die voorafgaan aan de herstructurering van deze gebieden?

Ontwerp voor een geheel vernieuwd Hoog Catharijne. © Altoon + Porter Architects

Om te beginnen enkele vergelijkende en relativerende voorbeelden: Het grootste winkelcentrum ter wereld, New South China Mall in het Chinese Donguang, telt 1500 winkels en meet 600.000 m2 vloeroppervlak. Het grootste winkelcentrum van Europa, het in oktober 2008 geopende Westfield Centre in West Londen, telt ‘maar’ 265 winkels, meet ruim 174.000 meter vloeroppervlak en de bouwkosten bedroegen 1,7 biljoen Pond. Maar omvang en grootte is niet alles. Het winkelcentrum in Donguang heeft namelijk sinds de oplevering in 2005 niet gebracht wat er van verwacht werd. Er schijnt maar 0,05% van de beschikbare winkelruimte in gebruik te zijn en er komt (derhalve) vrijwel geen publiek. Het moet er een leegte van jewelste zijn (zie: http://j-warren.co.uk/photos/china/nscm/). En in Londen maakt men zich zorgen over de juiste timing van het grootschalige consumeerpaleis, in tijden dat geld uitgeven even niet meer zo vanzelfsprekend is.

Hoewel de context, status en reactie op de recente plannen in Utrecht en Rotterdam verschillen, kunnen beide gebiedsontwikkelingen goed met elkaar vergeleken worden. In de eerste plaats omdat Hoog Catharijne en Lijnbaan bestaande, grootschalige winkelgebieden zijn, die mede door hun karakteristieke architectonische en ruimtelijke vormgeving nationale bekendheid genieten. Beiden gelden bovendien als het winkelhart van hun stad. Hoog Catharijne voert zelfs de slogan ‘Winkelhart van Nederland’.

Hoog Catharijne, hip in de jaren zeventig. © Het Utrecht Archief

Een vergelijking tussen Nederlandse winkelcentra en internationale voorbeelden gaat qua omvang in vierkante meters en andere numerieke superlatieven natuurlijk enigszins mank. Het ‘Winkelhart van Nederland’, dat volgens eigenaar Corio met jaarlijks meer dan 30 miljoen bezoekers het drukst bezochte winkelcentrum van Nederland is, meet in zijn huidige omvang slechts 62.500 m2 verhuurbare oppervlakte. De internationale voorbeelden geven echter wel kleur aan de context waarin de voorgenomen herstructurering van Nederlandse winkelgebieden plaatsvindt. Ook los van de huidige credit crunch is de vraag gerechtvaardigd wat de argumenten zijn voor het investeren in en verder uitbouwen van winkelcentra. Of het nu megalomane of voor Nederlandse begrippen grote projecten betreft, de discussiepunten zijn identiek. Is door de toenemende individualisering, terroristische dreiging (vermijden van grote mensenmassa’s) en (vooral) de steeds betere mogelijkheden van winkelen via het internet, het animo voor grote concentraties aan winkels niet tanende? Is het denken in opeenstapeling, schaalvergroting en massaliteit op het gebied van winkels niet een uitgeput concept dat gebaseerd is op ‘antieke’ 19e eeuwse gedachten over industriële productie en verkoopprocessen? Of blijkt een ander concept uit die tijd, het flaneren, toch een onverminderd sterke troef te zijn die succesvol uitgespeeld kan worden in de discussie naar de wenselijkheid van dit soort gebieden. Is winkelen dan toch vooral een sociale activiteit?

Een ander interessant aspect van de discussie rond de huidige status en de voorgenomen uitbreiding, groei en/of herstructurering van bestaande winkelcentra is de spanning tussen de gewenste schaal, stedelijke ambities en concurrentiepositie met andere steden. Winkelcentra, of het nu binnenstedelijke gebieden of perifeer gelegen centra à la het Rotterdamse Alexandrium betreft, moeten aan veel, soms conflicterende, eisen voldoen. Winkels moeten eenvoudig bevoorraad kunnen worden, het winkelpubliek moet de locatie makkelijk kunnen bereiken; bij voorkeur met de auto, die ook nog eens dichtbij geparkeerd moet kunnen worden. En het gebied moet bij al die praktische en functionele condities vooral een aangename en prettige sfeer bieden die voldoet aan de eisen van de consument.

Uit de discussie bij Aorta bleek juist dit laatste aspect lastig te definiëren. Hoewel consumenten redelijk consequent zijn in hun voorkeur voor trends, zijn die trends zelf zeer grillig en moeilijk voorspelbaar. Het vluchtige en ongrijpbare consumentengedrag dat hieruit voortvloeit, biedt geen solide conditie voor projectontwikkeling. De langlopende investering die een gemiddeld winkelcentrum is, maakt het ontwerpen en ontwikkelen tot een redelijk hachelijke aangelegenheid. Hoog Catharijne als ooit modern, maar nu log ogend, concept is hier bij uitstek een voorbeeld van. Het ligt voor de hand, zo werd bevestigd tijdens de discussie, om deze ongelijke snelheden dichter bij elkaar te brengen. Ervan uitgaande dat de omloopsnelheid van trends zich nauwelijks laat sturen, verschuift de aandacht vanzelf naar grotere flexibiliteit en een kortere levensduur van winkelcentra. Het gebruik van systemen en ontwerpen dus die sneller aanpasbaar of af te breken zijn. Een methodiek ook die aanluit bij de wijze waarop winkelinterieurs nu al worden aangepast en die in zekere mate neigt naar standbouw op een willekeurige beurs. Winkelcentra vallen zo uiteindelijk zelf ten prooi aan de onzekerheid en nervositeit die kenmerkend zijn voor het sturen van consumentengedrag en al langer tot uiting komen in advertentiecampagnes en uitverkoopacties.

Maar die vluchtige aanpak incorporeert een risico dat uiteindelijk nog veel zwaarder weegt, namelijk het risico van uniformiteit en inwisselbaarheid. Een betere strategie lijkt derhalve om bij de aanleg, herstructurering te letten op het bestaande DNA van een locatie. Daarbij moeten karakteristieken, goed maar soms ook slecht, van een plek ingezet worden bij nieuwe ontwikkelingen. Een tactiek die overigens zowel bij binnenstedelijke als perifere winkelcentra toegepast kan worden. De karakteristieken kunnen daarbij variëren van architectuurhistorische restanten, oude waterlopen tot betonnen casco’s en getekende overkappingen van recenter datum. Mits die karakteristieke context wordt (aan)gevuld met voldoende herkenbare en (dan) populaire winkelconcepten, ontstaat als vanzelf een goede mix van ruimtelijke distinctie én aangenaam winkelklimaat.

Het accepteren en verwerken van bestaande, lokale elementen vergt wel moed en lef. Het wijkt sowieso af van de hierboven geschetste internationale tendensen. En het is een streep door veel glanzende plannen die uitgaan van de sloop van verouderde of slecht functionerende winkelgebieden, om ze te vervangen door nieuwbouw die op termijn een zelfde lot beschoren is. De consequentie is dat veel minder ingrijpende en meer chirurgische ingrepen worden toegepast die de bestaande sfeer accentueren. Dat is uiteindelijk ook de enige factor die controleerbaar is, de rest volgt al of niet. Ontwikkelaars en gemeenten doen er dus verstandig aan om hun grootschalige herstructureringplannen in te ruilen voor bescheiden plannen. Ook voor de toekomst van Hoog Catharijne of de Lijnbaan zou het interessant zijn wanneer meer vanuit dit perspectief gedacht wordt. Als het meezit verliezen ze dan niet hun karakteristieke en historische identiteit en eindigen ze hopelijk niet op www.deadmalls.com.