Feature

Bouwmeesterschap vereist creativiteit

Op 8 april hield Aryan Sikkema een lezing met de titel Messy Vitality, the example of Utrecht University op het Berlage Instituut. Hij sprak over de totstandkoming van de internationaal geprezen universiteitscampus De Uithof en de rol die hij daarbij speelde als directeur Huisvesting van de Universiteit Utrecht.

Opgeleid als architect aan de TU Delft, in de tijd van Aldo van Eijck en Jaap Bakema, heeft Sikkema zich in een periode van twintig jaar in Utrecht ontpopt tot een gepassioneerde bouwmeester. Op het moment dat Sikkema halverwege de jaren tachtig aantrad, werd De Uithof door hem en vele anderen ervaren als een geestdodend en onherbergzaam universiteitsterrein. Kolossale faculteitsgebouwen en laboratoria uit de naoorlogse periode lagen verspreid over het 300 ha grote terrein en markeerden de verschillende uithoeken. Het versnipperde complex oogde armoedig en bood zeer weinig verblijfskwaliteiten, laat staan dat er een goed leefklimaat heerste om studenten te huisvesten.

In opdracht van de Universiteit Utrecht ontwikkelde OMA in 1989 een masterplan voor De Uithof met als belangrijkste doel het gehele complex meer kwaliteit en meer uitstraling te geven. Hoewel het Ministerie van Onderwijs, toen nog de verantwoordelijke eigenaar van de universiteitsgebouwen, de kwaliteiten van het uitbreidingsplan van Art Zaaijer en Rem Koolhaas erkende, stelde ze als eis dat OMA er geen enkel gebouw mocht realiseren; memoreert Sikkema. Het ministerie wilde zich niet wagen aan experimentele architectuur.

In het masterplan werd verdichting voorgesteld zodat de losse verzameling van bestaande gebouwen uit de jaren zestig in een dichte en complexe stadstructuur opgenomen werden. Nieuwe gebouwen in de centrale Kasbah-zone moesten de maximale perceelgrootte innemen zodat aaneengesloten gevelwanden zouden ontstaan met erachter een binnenwereld van patio’s. De landschappelijke structuur met de typische Nederlandse karakteristieken zoals de drassige graslanden werd dankzij de concentratie zoveel mogelijk behouden.

Kort daarop volgde in de jaren negentig een bezuinigingsoperatie vanuit het Ministerie van Onderwijs. De daaruit voortvloeiende decentralisatie van de huisvestingslasten hadden grote financiële gevolgen voor de universiteit. Daar stond tegenover dat de universiteit eigen baas werd over de faculteitsgebouwen en de eisen van het ministerie kon loslaten. Het College van Bestuur formuleerde haar eigen visie, ontwikkelde bouwplannen en kon geldstromen, bestemd voor onderwijs en onderzoek, voor nieuwe gebouwen aanwenden.

Voor Sikkema ontstond hiermee een uitgelezen kans om zijn droom te verwezenlijken. Namelijk om een bijzondere en hoogwaardige campus te realiseren met gebouwen die verbazing en verwondering opwekken en die ook de wetenschappelijke mentaliteit ten goede zouden komen. En dat is zoals bekend zeer goed gelukt. Maar hoe is dat in zijn werk gegaan? Wie heeft de architecten geselecteerd? Wie heeft het programma geschreven?

Sikkema ontwikkelde met Zaaijer het programma en had als belangrijkste adviseur van het College controle over de budgetten. Een machtige positie dus. Maar om het spel goed te kunnen spelen moet je altijd de macht delen; benadrukt Sikkema of in ieder geval meer mensen het gevoel geven dat ze kunnen meebeslissen. En dat lijkt volgens het verhaal van Sikkema volop te zijn gebeurd. Per project werd een team samengesteld met toekomstige gebruikers dat gezamenlijk tot een architectenkeuze kwam. Daarbij werden gebouwen bezocht, architecten gesproken en net zolang gewikt en gewogen totdat het hele team overtuigd was de beste architect voor het desbetreffende gebouw te hebben gekozen. Gedurende het hele traject bleef de discussie tussen architect en bouwmeester gaande en werd alles tot in detail besproken. Hoewel de campusgebouwen stuk voor stuk door architecten zijn ontworpen die inmiddels een sterstatus hebben, stonden de meeste architecten destijds nog aan het begin van hun carrière.

Nederland heeft vele getalenteerde architecten maar niet veel goede bouwmeesters, stelt Sikkema. En dat is zijn belangrijkste boodschap: de positie wordt als oninteressant beschouwd en heeft weinig status. Maar uit Sikkema’s verhaal wordt duidelijk dat het volstrekt ondenkbaar is om een architectonische omgeving tot stand te brengen zonder een gedreven bouwmeester. Iemand die kan overtuigen en kan onderhandelen, die vergaderingen opvat als mogelijkheid voor een creative performance, die problemen combineert om tot een oplossing te komen, die kansen en mogelijkheden ziet, die budgetten splitst of combineert, die soms strikt en soms flexibel is ten aanzien van het masterplan, die zich voor lange termijn wil verbinden met het project, die enthousiasme heeft voor de architectuur en dat kan overdragen, die de macht in handen neemt maar het ook weet te delen en die telkens weer de discussie aangaat. De meeste bouwmeesters worden helaas opgeleid als managers en leren budgetten te beheren, maar ze krijgen geen bagage mee om met gevoel voor poëzie en emoties een liefdevolle leefomgeving te realiseren; aldus Sikkema. Het opdrachtgeverschap zou veel meer begrepen moeten worden als een creatief beroep waarbij je handelt vanuit innerlijke overtuiging (true reasons) en je niet laat meevoeren door politiek correcte redeneringen (good reasons).

Op basis van het masterplan is inmiddels een bruisende universiteitscampus ontstaan die bovendien een overzicht geeft van de Nederlandse architectuur: het Educatorium van Rem Koolhaas, het Minnaert-gebouw van Neutelings Riedijk, de FEM met haar themapatio's van Mecanoo, het laboratoriumgebouw van UN Studio, het groenstructuurplan van West 8, de bibliotheek van Wiel Arets, Basketbar van NL Architects, Medische faculteit van Erick van Egeraat, studentenhuisvesting van Rudy Uytenhaak, studentenhuisvesting van Marlies Rohmer, energiegebouw van Liesbeth van der Pol en andere architectuurprojecten. Maar meest bewonderenswaardig is volgens mij dat de hernieuwde campus in staat blijkt om de eens zo verafschuwde betonkolossen een nieuw cachet te geven. Sikkema heeft opvallend genoeg geen goed woord over voor deze jaren zestig bouwwerken, terwijl het masterplan van OMA/Zaaijer dit ‘erfgoed’ wel degelijk in bescherming neemt. Zonder iets te strippen of te slopen vormen alle gebouwen gezamenlijk een spectaculair universiteitsterrein.