Feature

Het kerend tij

In de veilingzaal van de Scheveningse visafslag organiseerde het Haags Architectuur Café (HaAC) vlak voor kerstmis een drietal lezingen over de invloed van de veranderende kust op de veiligheid van het achterland en de uitdagingen hiervan voor de planologie en architectuur.

De aanzet voor deze avond werd gegeven door de onheilspellende uitkomsten van het Pentagonrapport uit 2003 over de gevolgen van de zeespiegelstijging voor Nederland. Een extreme storm zou het westen van ons land rond 2007 overspoelen en een doodslag toebrengen aan een aantal steden, waaronder Den Haag.

Volgens de eerste spreker Roland Hoyinck van het Hoogheemraadschap Delfland vormt het rapport voor het waterschap geen item. Het scenario zou onrealistisch zijn. Hoewel het waterschap de zeespiegelstijging zeer serieus neemt; Hoyinck verzekert het publiek dat na de watersnoodramp van 1953 voor Zuid Holland het hoogste veiligheidsniveau in acht is genomen. De kans dat zich een fatale ramp voordoet is gereduceerd tot eens in de tienduizend jaar. Het is de vraag of Hoyinck dit drie dagen later, nadat de tsunami Azië overspoelde, met een zelfde stelligheid had durven verkondigen.

Jan de Graaf, planoloog en stedenbouwer, merkt op dat het Pentagononderzoek is uitgevoerd door een scenarioschrijver die vooral bekend is geworden door zijn Hollywoodproducties. Dit zou wellicht het avontuurgehalte van het rapport kunnen verklaren. Met een dynamische presentatie, waarbij hij met een videocamera door een aantal publicaties bladert, neemt Jan de Graaf het publiek mee op een reis langs de kusten van noordwest Europa. Hij laat een aantal verschillende benaderingswijzen zien van menselijke invloed op de kust en de zee. De kilometers lange landtong van wandelende duinen evenwijdig aan de kust van Litouwen vormt een beschermde binnenzee. Deze lagune zou als voorbeeld kunnen dienen voor onze eigen kust. Naast een betere bescherming levert het een aantrekkelijk gebied voor toerisme.

Hoe is het mogelijk meer dan dertig jaar vooruit te kijken? Het heeft zijn voorkeur de kusten te zien als onderdeel van de zee, meer dan van het achterland. De Graaf laat aan de hand van historisch kaartmateriaal zien dat een benadering van de kust vanuit zee geen uitzondering is. Zoals bij landkaarten zijn ook zeeën in kaart te brengen op grond van cultivering. Voorbeelden hiervan zijn in de publicatie ‘Naar Zee’ van het Ruimtelijk Planbureau te vinden.

De Graaf streeft naar een stedenbouw die zo dynamisch is als het landschap zelf. Met het project Mobiele Stedenbouw zoekt hij naar mogelijkheden om de stad mee te laten bewegen met het landschap.

De derde spreker van de avond in Scheveningen, André van der Slik, is samen met Bart Spee verantwoordelijk voor het project PLUSKUST. Hierin onderzoeken zij een aantal ruimtelijke en programmatische potenties van de Nederlandse kust. Ze zoeken naar een combinatie van kustversterking en architectuur, waarbij de gebouwen in, op of zelfs door dijken en duinen heen worden gebouwd. De reeks kustprofielen die zo ontstaat vormt een zeer gevarieerd kustlandschap.

Het meest opvallend is de Olarock; een toren voor massatoerisme in de vloedlijn. Het gebouw functioneert seizoensonafhankelijk door de aanwezigheid van een indoor camping, een indoor beach met disco en een fishfarm restaurant. Door een enorm gat in de aerodynamische toren wordt met een turbine energie uit de wind gewonnen.

De plannen lijken direct uitvoerbaar. Maar waarom blijven ze dan toch utopisch? De slotopmerking van Roland Hoyinck hierop is voorzichtig positief. Alhoewel de plannen heel reëel lijken ziet hij grote bezwaren in de uitvoerbaarheid vanwege de strenge regelgeving. Het dichtgetimmerd wetgevingssysteem dat in de afgelopen vijftig jaar werd gevormd lijkt de moedige en grenzeloze Hollandse waterbeheerdrift van weleer de kop in te drukken. Alhoewel Jan de Graaf met zijn ideeën aan die van ingenieur Lely en Leeghwater kan tippen, zal Nederland voorlopig niet meer zulke helden kunnen voortbrengen.