Feature

Toekomst van de Landschapsarchitectuur

Onlangs vond op de Amsterdamse Academie van Bouwkunst een openbaar debat plaats over de toekomst van hoger onderwijs en onderzoek in de Nederlandse Landschapsarchitectuur. Waar moet het heen met deze bij uitstek procesmatige discipline?

Dit jaar bestaat de Amsterdamse opleiding Landschapsarchitectuur 30 jaar en de opleiding in Wageningen 56 jaar. Het is dus een relatief jong vakgebied, volwassen geworden door de grote operaties van inpolderingen en ruilverkavelingen in de tweede helft van de vorige eeuw. Tot Tuin- en landschapsarchitect wordt opgeleid aan de Landbouw Universiteit in Wageningen, op de Hogeschool Larenstein in Velp en aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. In Delft bestaat een Leerstoel Landschap, maar dit is geen zelfstandige opleiding. Alle opleidingen worstelen momenteel met de nieuwe bachelor- en masterstructuur. Algemeen verwacht men dat het onderscheid tussen universiteit en hogeschool verder zal verminderen. Er bestaat een grote behoefte aan versterking van de eigen identiteit van de verschillende opleidingen, gevoed door internationale 'concurrentie'. Voorzichtig ontstaat vanuit de verschillende instituten ook de behoefte tot meer samenwerking.

Het werken aan het landschap dat grotendeels 'man-made' is, loopt synchroon met de geschiedenis van Nederland. De oorsprong van het vakgebied landschapsarchitectuur gaat terug tot ver in de 17e eeuw. Landschapsarchitectuur was aanvankelijk vooral ingenieurskunst met een dienende vormgeving en een utilitair karakter. In het Haarlemse Teylers Museum loopt momenteel een tentoonstelling over de tuinarchitect Springer, samen met 'de Zochers', toonaangevend voor de latere 19e eeuwse romantische tuinarchitectuur.  Het echte begin van het vak landschapsarchitectuur zoals we dit nu kennen, valt samen met de periode van het functionalisme. Bij het ontwerpen aan de naoorlogse stadswijken, de IJsselmeerpolders en de herstructurering van het agrarische buitengebied werd gewerkt in teams, waarin naast architecten en stedenbouwers ook landschapsarchitecten een evenredige rol speelden. Na deze moderne bloeiperiode vervalt het vakgebied in een slaapstand om pas in de 80-er en 90-er jaren weer op te bloeien door de hernieuwde aandacht voor de stedelijke openbare ruimte. Recent spelen landschapsarchitecten een belangrijke rol bij het opnieuw vormgeven en reconstrueren van het landschap buiten de stad, waarin op grote schaal 'nieuwe' natuur wordt geschapen. Nederlandse landschapsarchitecten maken ook internationaal naam.

Het vakgebied staat er dus redelijk goed voor. Maar er kan ook getwijfeld worden aan de vitatiliteit op langere termijn. Ontwerpers vanuit aangrenzende vakgebieden nemen het stokje gemakkelijk over, zoals eerder gebleken is.

Vier instituten waar onderwezen wordt in de landschapsarchitectuur lijkt wat veel voor het kleine Nederland. Ook in aangrenzende landen, Belgie, Duitsland, Frankrijk bestaan goede opleidingen in hetzelfde vakgebied. De moderne student kiest, zeker nu via internet de gehele wereld ontsloten is, steeds meer zelf plek en inhoud van de studie.

Daarom is behoefte aan een hoog niveau van opleidingen en onderzoek.  Het ligt dan ook voor de hand te stellen dat gewerkt moet gaan worden aan één opleiding, vanuit verschillende instituten met behoud van de eigen identiteit, met een scherpe selectie van studenten en meer aandacht voor verdieping. Tijdens het debat werd ook de mogelijkheid genoemd om de titel pas na werkervaring in de praktijk toe te kennen.

De onderzoekstak van de landschapsarchitectuur is onderontwikkeld. In Wageningen wordt vooral landschapskundig onderzoek gedaan. In Delft is men pas begonnen met in beeld brengen van de componenten van het Nederlandse landschap. De eerdere veelbelovende ruimtelijke analyses van villa's in het landschap krijgt helaas een zwak vervolg in een dun en trendy concept voor moderne landgoederen (waar recent uitgevoerde plannen een nog slapper aftreksel van laten zien).

De stelling 'architectuur is pas architectuur als er over geschreven is' geldt ook voor de landschapsarchitectuur. Het niveau van theorievorming is bedroevend, er is geen enkele traditie in het systematisch analyseren en bekritiseren van plannen. Monografieën van kopstukken uit de geschiedenis van de landschapsarchitectuur ontbreken.

Daarmee wordt in de opleidingen een goede voeding node gemist.

In het openbare debat op de Academie werd gepleit voor onderzoek naar de traditie van de Nederlandse landschapsarchitectuur en, vooruitkijkend, naar 21e eeuwse concepten van stadslandschappen. Om niet alweer op de feiten achter te lopen, is het beter om breder onderzoek te doen naar de onderliggende (komende) maatschappelijke processen en mogelijke ruimtelijke gevolgen daarvan, en hoe intelligente scenario's en strategieën ontworpen kunnen worden voor nieuwe, nog onbekende ruimtelijke ontwikkelingen. De proceskant is immers een kracht van de landschapsarchitect, bouwend aan de traditie van een landschap dat continu in ontwikkeling is.