Opinie

Nieuwe collectiviteiten

Sinds de oprichting in 1991 onderzoekt MVRDV de mogelijkheden om, al dan niet openbaar toegankelijke, collectieve ruimten toe te voegen aan hun woongebouwen. Een zoektocht die zich heeft uitgebreid naar het toevoegen van nieuwe collectivitieiten.

De auteur in de Hengelose Es (Van den Broek en Bakema), ca. 1969

Ruimtelijke ontwerpen lijken tegenwoordig op maat gemaakt te zijn, of een product te zijn voor de massa. Hyperindividualisme gaat hand in hand met massaliteit, en soms lijkt het alsof dit de twee enige smaken zijn. Met het inruilen van de grote ideologieën voor die van het neo-liberalisme, verdween het geloof in de kracht van collectiviteit en daarmee ook de interesse in het ontwerpen van ruimten voor collectiviteiten. Het gevolg hiervan is dat men erbij hoort of niet, in of uit is. Alle scheidslijnen zijn barrières geworden. Maar er vindt een verschuiving plaats. Steeds vaker wordt anders naar het collectieve gekeken. Nieuwe manieren om mensen met elkaar in contact te brengen vinden hun weg in de samenleving. Sommige zijn permanent, andere tijdelijk. Anders dan voorheen, kiezen mensen ervoor om van verschillende groepen gelijktijdig onderdeel uit te maken. Wat voor soorten ruimten zijn nodig om de nieuwe behoefte van mensen aan collectiviteit te faciliteren, maar ook, hoe stimuleer je collectiviteit? Hoe vertaal je collectiviteit ruimtelijk in een groot gebouw? En, de Archilles hiel van de modernistische stedenbouw, wie voelt zich verantwoordelijk voor die collectieve ruimte?

Mirador, Madrid (MVRDV), foto Rob ’t Hart

Deze bijdrage aan de ArchiNed-reeks over de Open Society naar aanleiding van de tentoonstelling over Jaap Bakema in het Nederlandse paviljoen tijdens de architectuurbiënnale, kan eigenlijk niet beginnen zonder iets over mijn eigen jeugd te vertellen. Van mijn tweede tot mijn zesde groeide ik op in de Hengelose Es ontworpen door het bureau Van den Broek en Bakema. Een echt modernistisch stedenbouwkundig plan opgebouwd uit stempels van laag, middelhoog- en hoogbouw. De gevels bestonden uit strakke baksteen composities. Tussen de woongebouwen waren ruime verkeersluwe openbare pleinen, groenzones en speeltuinen. Omdat hele delen van de wijk verkeersvrij waren breidde het territorium waar ik mocht spelen zich snel uit, in tegenstelling tot huidige wijken waar je geen blok verder komt zonder een straat over te steken. Op de vele pleinen kwamen alle kinderen uit de wijk bij elkaar, waaronder veel kinderen van gastarbeiders die in de Hengelose industrie werkzaam waren. De pleinen in de Hengelose Es waren echte ontmoetingsruimten waar ouderen op de bankjes zaten en de bewoners uit zowel de hoog- als laagbouw kwamen. Aan de woonstraten grensden tuinen aan voordeuren waardoor ook blokoverstijgende contacten plaatsvonden, in tegenstelling tot de huidige Vinex-wijken met hun door schuttingen dichtgezette binnentuinen en eindeloze, door auto’s geflankeerde straten.

Door de culturele mix en omkadering door flats die deels met loopbruggen aan elkaar verbonden waren, maakte de Hengelose Es een stedelijke indruk, maar het was ook groen en vlakbij lag het bos. De openbare ruimte tussen de gebouwen was de belangrijke kwaliteit van de wijk, net als de zorgvuldige en strakke vormgeving. De functionalistische voorstelling van een wijksamenstelling – verschillende leeftijdsgroepen in verschillende woontypologieën – was destijds door demografische ontwikkelingen zoals de snelle groei van Hengelo, de woningnood door de oorlog en de instroom van gastarbeiders al tijdens de bouw van de wijk niet haalbaar. Het papieren ideaal is dan ook nooit gerealiseerd en het lukte Hengelo niet om een goede omgang te vinden met deze wijk vol voornamelijk goedkope woningen en veel openbare ruimte. Reeds in de jaren ‘80 zijn grote delen van de wijk gesloopt of ingrijpend verbouwd.

Silobieb in het Silodamgebouw, Amsterdam (MVRDV), foto Marijke Volkers

Na de experimenten met nieuwe stedenbouwkundige typologieën zijn we in Nederland uiteindelijk doorgeschoten naar het bouwen van eindeloze reeksen suburbane rijtjeshuizen, met zo weinig mogelijk ‘lastige’ openbare ruimte tussen de huizen. We zijn nu op een punt beland waar erkend wordt dat een hogere dichtheid en stedelijke kwaliteit toch noodzakelijk zijn in een dicht bebouwd land als Nederland. Maar ergens in die slingerbewegingen is iets belangrijks verloren gegaan, namelijk een visie op de gedeelde ruimte voor ontmoetingen, die in de stempels van de modernisten op de pleinen, op de straatbrede galerijen en in de parkjes kon plaats kon vinden. Het gebrek aan visie en mogelijkheden om deze collectieve ruimte te beheren en beheersen leidde ertoe dat ze massaal werd afgesloten en volgebouwd. Stedenbouw gaat nu vaak over straatwanden, blokranden, materialen en plinten.

De eerste mogelijkheid voor MVRDV om aan de massaliteit en eenvormigheid van woningbouw uit de jaren ’70 en ’80 te ontsnappen, ontstond bij het ontwerpen aan de inzending voor Europan 2, Berlin Voids (1990-1991). De locatie was een gat in de stad, een voormalige grensovergang tussen oost en west, het programma gemengd. Vers afgestudeerd aan ‘Bakema’s TU Delft’, academisch door Bakema’s leerlingen geïndoctrineerd en met de ambitie om van stoel tot stad te gaan ontwerpen, grepen we de kans aan om de opgave, een zeer groot blok woningen met commerciële en publieke functies, niet als een klassiek appartementencomplex te benaderen, maar te ontwerpen als een stadsdeel. Door de uitzonderlijke locatie, aan een open vlakte met spoorlijnen aan de rand van Prenzlauerberg, ontstond de gedachte het programma de omvang te geven van een traditioneel gesloten bouwblok, maar dat vervolgens op z’n kant te zetten. Het blok zou de eigenheid en het sociale leven van een horizontaal stadsdeel kunnen krijgen, gecombineerd met de individualiteit en het uitzicht van een slab/hoog woongebouw. De plint met bijbehorende functies, de bel-etages maar ook de zolder, ze zouden allemaal een plek moeten krijgen. Evenals de hof en de straat. En het moest in alle opzichten een sociaal gemengd gebouw worden. Om dat te realiseren in een slab, moet een spel gespeeld worden met de breedtes en hoogtes van woningen. De andere functies vereisten weer hun eigen maatvoering. Zo ontstond er een bouwdoos met verschillende vormen. Sommige functies waren ruimtelijk te vertalen in openingen of leegtes. Ook deze werden over het gebouw verspreid. Het resultaat was een Chinese puzzel passend in de stedenbouwkundige gewenste massa en compositie. We wonnen de eerste prijs, tot realisatie kwam het niet, maar ons bureau was een feit.

Silodamgebouw, Amsterdam (MVRDV), foto Rob ’t Hart

In de loop van jaren hebben we vastgehouden aan het idee om juist ook in gebouwen collectieve (semi-) openbare ruimtes te ontwerpen zonder dat er in de programma’s van eisen om wordt gevraagd. De klassieke oplossing is om ze te positioneren aan de voet van het gebouw, eventueel doorlopend in de lobby of plint. Met een geraffineerde ontsluiting is het echter denkbaar dat alle oppervlakten en een deel van de inhoud van het gebouw daadwerkelijk openbaar worden. In een tijd dat steeds meer mensen op een steeds kleiner oppervlak royaal willen wonen is zo een toename van openbaar gebied geen luxe maar noodzaak. De bewoners van het grote woonhuis stellen deze ruimte aan hun stadsgenoten beschikbaar. Deze werkwijze hebben we nog niet letterlijk in een woongebouw kunnen realiseren, maar wellicht zouden de woningen die de Rotterdamse Markthal-passage omsluiten als een stap op weg naar deze ontwikkeling kunnen worden gezien. En ook de doorbraak in het Silodamgebouw (Amsterdam), die voert naar een groot plein dat uitsteekt over het IJ kan zo worden begrepen. Door de komst van het gebouw dreigde buurtbewoners niet meer te kunnen genieten van het IJ, het nieuwe plein maakt dit toch mogelijk. Bij zowel de Markthal als het Silodamgebouw worden grote openbaar toegankelijke pleinen gemaakt en onderhouden door een private partij, ruimtes die alleen konden ontstaan door de komst van deze woongebouwen.

Sociale segregatie is een heikel onderwerp in de moderne stedenbouw. In de Silodam zijn alle gangen en galerijen onlosmakelijk met elkaar verbonden waardoor (sociale) compartimenteringen in het gebouw onmogelijk is gemaakt. Door gangen en galerijen avontuurlijk en gevarieerd vorm te geven kan een wandeling door het gebouw worden gemaakt die voert langs spannende speel- en uitzichtsplekken. Door de ontsluitingen te variëren in schaal en maat ontstaan kleinschaliger gedeelde ruimtes die gekoppeld zijn aan de diverse woningtypologieën en daarmee aan groepen mensen die het gebouw bewonen. Deze onbestemde ruimtes stimuleren tot ingebruikname voor allerlei functies die vooraf niet door architecten te bedenken zijn. Op hogere verdiepingen van de Silodam fungeren de grote open ruimtes als pleinen voor de bewoners in het gebouw. In veel gevallen (Mirador Madrid, Parkrandgebouw Amsterdam) kunnen de pleinachtige openingen en doorgangen ook nog als stedenbouwkundige verbijzondering op grotere afstand gelezen worden. Op deze wijze dragen ze bij aan een sterke identiteit van de grote gebouwen. Een volgende stap is het toevoegen van tuinen en collectieve voorzieningen.

Parkrand, Amsterdam (MVRDV), foto Rob ’t Hart

Wat betreft de diversiteit in woontypes is het is een misverstand dat individualisering zou moeten leiden tot een atomisering van het sociale leven. Ondanks de ongelofelijke variëteit aan levenswijzen, smaken en financiële middelen en de wens zich te willen onderscheiden van de anderen, zijn mensen gelijktijdig geneigd om aansluiting te vinden bij een groep die zich in dezelfde situatie bevindt. Ellie Uyttenbroek en Ari Versluis leggen dit al jaren feilloos vast in hun fotoserie Exactitudes. Binnen een strikt framework komen ze voorbij de toonbeelden van wat Uyttenbroek en Versluis “de schijnbare tegenstelling tussen individualiteit en uniformiteit” noemen. De schoonheid van hun project ligt in de eindeloosheid ervan, iedere dag levert weer nieuwe variaties op. Vertaald naar onze woonomgeving zou je kunnen zeggen dat het nog niet zo gek is om verschillende typologische groepen te maken. Zo ontstaan binnen het gebouw verschillende selecte clubjes van mensen met dezelfde interesses. Een nieuwe vorm van collectiviteit.

De diversiteit in woonvormen die dit tot gevolg zou kunnen hebben laat zich op een aantal manieren in een groot woongebouw vertalen. Een zeer ruime woning die vele vormen van bewoning toelaat is slechts voor een enkeling weggelegd. Het is interessant na te gaan wat voor onderscheidend ruimtegebruik kan zorgen binnen beperkte afmetingen. Misschien door een woning een uitgesproken karakter te geven, een die door z’n uitgesproken vorm veroverd moet worden, eigen wordt gemaakt? Of wellicht een woning zonder eigenschappen, waaraan naar eigen wens ingrediënten kunnen worden toegevoegd?

In feite gebeurt dit al, veel Nederlanders passen als eerste de keuken en de badkamer aan als ze een huis kopen. Dit principe zou nog op meer onderdelen, van indeling tot en met de gevel, kunnen worden toegepast. De bouwer van de woning biedt dan alleen nog maar een intelligent casco aan, waar constructie en installaties de variatiemogelijkheden niet teveel belemmeren. Helaas blijkt dit, ruim vijftig jaar na het verschijnen van John Habrakens ‘De drager en de mensen’, in de praktijk van het bouwen nog op veel belemmeringen te stuiten. Toch is dit de oplossing waar we uiteindelijk naar toe zouden moeten gaan. Het is zeker een duurzaam concept, omdat het niet alleen verandering van smaak toestaat, maar ook levensloopbestendiger is. Tot het zover is kunnen we proberen het aanbod van variatie zoveel mogelijk te vergroten. En door dit ook in één en hetzelfde gebouw te doen, zorg je voor een gemengde bevolking. Want waarom zou je differentiatie wel in een wijk willen, maar niet op het niveau van een woongebouw met meer dan 150 woningen en 300 plus inwoners?

Vertical Jakarta (MVRDV)

Als het wonen veranderd, dan heeft dat natuurlijk niet alleen invloed op de woning zelf en de samenstelling van het woongebouw, maar ook op de voorzieningen die we in de onmiddellijke nabijheid van het wonen zouden willen hebben. Het gaat dan om zaken die niet in de woning te realiseren zijn, maar wel betaalbaar zijn als deze aan een grotere groep worden aangeboden. Ruimtelijke voorzieningen als fitness, zwembad, gemeenschappelijk gastenhuis, kinderopvang maar ook dienstverlening als laundryservice, maaltijdverzorging, veiligheid, persoonlijke verzorging, medische hulp voor ouderen etc.
Binnen een gebouw kunnen de verschillende voorzieningen worden gearticuleerd, net zoals openbare gebouwen in de stad opvallen door hun vorm en uiterlijk. Al deze hybride gebouwen vol collectieve voorzieningen zouden vervolgens aan elkaar gekoppeld kunnen worden via luchtbruggen en tunnels waardoor een echte driedimensionale stad ontstaat. Hiermee voorkomen we dat woongebouwen enclaves gaan worden in de stad; sociale getto’s gaan vormen en zo steden ontstaan met grote contrasten tussen rijk en arm. In plaats dat ieder gebouw dezelfde voorzieningen heeft, of dat enkelen alles en anderen niets hebben, wisselen gebouwen en hun bewoners onderling diensten uit. Om dit te realiseren zijn ruimtes en plekken nodig om elkaar te ontmoeten, de extra services te verlenen, of uit te wisselen. Per groot gebouw zouden we een aantal onbenoemde ruimtes moeten maken die openbaar toegankelijk zijn en eigendom zijn van alle bewoners samen. Ruimtes die aan de buitenkant voorzien zijn van constructieve en installatieve voorzieningen om koppelingen te kunnen maken.

Omdat samenwerken en delen de eigen primaire levensbehoeften vervullen, zijn de nieuwe collectiviteiten geen theoretische sociale groepen die elkaar maar moeten treffen in openbare niemandslanden, maar echte samenwerkings- en samenlevingsverbanden van mensen die samen geprivatiseerd ruimtes, taken of functies delen en beheren. De sociale idealen zijn ten opzichte van de jaren ’60 dan wel pragmatischer geworden, maar tegelijkertijd worden ze meer dan ooit ingegeven door de noodzaak om in je eigen woonomgeving, in grote en kleine verbanden echt samen te leven en – werken.