Opinie

Ceci n’est pas un pont, of: Van wie is de stad?

Zo af en toe flakkert de discussie over (de grenzen van) het beeldrecht dat architecten op hun gebouwen kunnen uitoefenen weer op. Wat is in dat opzicht de status van een publiek gebouw in de openbare ruimte? En welke rechten kan of mag een architect, juridisch of moreel, doen gelden? Voor wie de discussie deze zomer naar aanleiding van de Erasmusbrug gemist heeft, hierbij de bijdrage van fotograaf Rob Niemantsverdriet.

1. ‘discussiebevorderende’ freecard van Boomerang die vanaf deze week verspreid wordt.

2. De Erasmusbrug ‘in zijn context’

Een foto publiceren van de Erasmusbrug te Rotterdam, dat gaat tegenwoordig zomaar niet: er rust copyright op de beeltenis van de brug. Ontwerper en architect Ben van Berkel liet dit auteursrecht vastleggen. Wie nu een foto met ‘de Zwaan’ erop wil publiceren dient vooraf toestemming te vragen aan UN-studio, het bureau van Van Berkel, en per publicatie een vergoeding te betalen aan de architect.

Ceci n’est pas une pipe, noemde René Magritte zijn schilderij van een pijp, en gelijk had hij: het is een schilderij en niet de pijp zelf. Magritte werd een grote naam en zijn schilderij hangt in het museum. De hedendaagse analogie dringt zich op: een foto van een brug is geen brug. En ook geen kopie van een brug. Over een foto kan je niet fietsen, althans: het heeft geen zin. De vraag is dus: wat is de logica achter het heffen van copyright op de publicatie van een foto van een brug?

Ik kan me indenken dat een architect zijn object wil beschermen. Stel je voor, een paar Chinezen lopen over de Erasmusbrug en zeggen: mooi, die maken we in Shanghai ook! Als ze dat doen is dat een echte schending van het auteursrecht. Van een andere orde dan een foto in een magazine. Daar komt bij: een beetje fotograaf kopieert niet, hij creëert een nieuw beeld op basis van iets bestaands, hij geeft zijn eigen visie. Dat maakt een foto tot een op zichzelf staand werk, en geen kopie. Met het heffen van copyright ontkent de architect de artisticiteit van de fotograaf.

UN studio zegt in een toelichting: “Wij willen hiermee ons gedachtegoed beschermen tegen commerciële uitbuiting door derden. Niet-commerciële partijen die zich inzetten voor de promotie van Rotterdam danwel Nederland kunnen zich altijd melden met een verzoek tot rechtenvrij gebruik. Die toestemming wordt altijd verleend.” Een ver doorgeschoten opvatting over het auteursrecht, die raakt aan de persvrijheid. Wat als een krant kritisch wil zijn over Rotterdam, of Nederland, of over de brug zelf? Want gelukkig is niet alles wat er gedrukt wordt propaganda.

Wellicht staat Van Berkel juridisch gezien in zijn recht, het morele recht is een andere kwestie. In plaats van dat de architect er trots op is zo’n icoon voor de stad te hebben ontworpen – dat was ook expliciet de opdracht – die blijmoedig wordt gebruikt, wil hij tot in lengte van jaren wat extra’s toucheren. Waarom zou een groot architect dat überhaupt willen?

UN studio is aangesloten bij de Stichting Beeldrecht, die met name de auteursrechtelijke belangen van beeldend kunstenaars bewaakt. Deze stichting stelt de journalistiek – magazines en kranten, hoe noodlijdend soms ook – gelijk aan commercieel gebruik, met hoge rekeningen als gevolg. Blijkbaar gaat het niet alleen om het voorkomen van misbruik, maar ook om het slaan van een slaatje uit geoorloofd gebruik. Van Berkel is niet de enige die dat doet. Volgens fotobureau Hollandse Hoogte: “Ook Pi de Bruijn stuurt iedereen te pas en te onpas rekeningen als er maar een glimp van zijn Tweede Kamer-gebouw in een foto opduikt.”

De morele verontwaardiging in publicerend Nederland over dergelijke kwesties lijkt hoog, al is er wel begrip voor de beeldrecht-regeling voor beeldend kunstenaars. Kunstwerken zijn opzichzelfstaande objecten, hun enige functie ìs hun beeltenis. Terwijl gebouwen en bruggen een functie in de stad vervullen, een onvermijdelijk deel worden van het stadsbeeld en daarmee behoren tot het publieke domein. Hoe mooi ook, een brug is gewoon openbare weg, betaald door de burgers. Opdrachtgevers in de publieke sector dienen daarom in hun architectuur-opdrachten vast te leggen dat het beeld ongebreideld mag worden gebruikt; bestuurders die hun stadsbeeld verrijken met goede architectuur moeten er trots mee kunnen wapperen, en niet worden gestraft met een beperking in de verspreiding ervan.

Voor fotografen zou het op den duur geen werken meer zijn in een stad waarin de vooroorlogse bouw steeds meer verdwijnt, en het straatbeeld uit louter moderne architectuur bestaat. Je zou op straat geen foto meer kunnen maken! Een ferme discussie tussen opdrachtgevers, architecten, fotografen en andere betrokkenen lijkt mij op z’n plaats, onder het motto: van wie is de stad?

Ik zou het een chique uitkomst vinden als de BNA met alle aangesloten architecten een convenant sluit, waarin geregeld wordt dat men wel misbruik tegengaat, maar af ziet van rekeningen voor legitiem gebruik van de beeltenis van gebouwen en objecten. Dat ze dat zelfs tot een erezaak maken!