Recensie

Inside Abu Dhabi

Geert Reitsma werkt ruim tweeënhalf jaar als stedenbouwkundige in de Arabische Emiraten. Hij las Al Manakh Cont’d en toetste het aan zijn eigen ervaringen; een verslag vanuit de praktijk.

Ik heb een bijzondere band met Al Manakh. Na de eerste editie te hebben gelezen, solliciteerde ik eind 2007 bij een van de internationale bureaus in Dubai. De publicatie van Al Manakh Cont’d markeert mijn vertrek uit de Golf regio naar Shanghai. See you at the next boom.

Mijn eerste project in Dubai was tevens het grootste waaraan ik tot dan toe ooit had gewerkt: het structuurplan voor Dubai Waterfront. Een gebied ter grootte van Kopenhagen met een geprojecteerde bevolkingsomvang van 1 miljoen inwoners. Nog voor dat we begonnen, waren de eerste deelprojecten binnen Dubai Waterfront al in ontwikkeling en bleek dat niemand bij ontwikkelaar Nakheel een beeld had van de enorme complexiteit, schaal en impact van een dergelijk project of hoe het plangebied samen met de nieuwe internationale luchthaven de laatste ontbrekende schakel vormt in het aaneengroeien van Dubai en Abu Dhabi. Onze opdrachtgever was Matt Joyce, die nog geen jaar later in de gevangenis zat op verdenking van fraude en corruptie.
Om de suggestie van vooruitgang te wekken, had de marketingafdeling van Nakheel tientallen graafmachines ingehuurd om 24 uur per dag willekeurig zand en rotsblokken heen en weer te verplaatsen. Op basis van een rendering en zonder enige hydrologische of geologische onderbouwing werd een stuk van het 77 kilometer lange Arabian Canal gegraven, zodat Dubai Waterfront ook te zien was met Google Earth. Er werd vijf keer zoveel aarde afgegraven als voor de aanleg van het Panamakanaal. Of het Arabian Canal ooit wordt gerealiseerd valt te bezien, gezien de enorme investeringen die nodig zijn om het zeewater binnen een afstand van 20 kilometer tot 60 meter op te pompen om integratie met de geplande ontwikkelingen mogelijk te maken.

Aan het einde van 2008 startte ons bureau met Dubai Land, een gebied drie keer zo groot als Dubai Waterfront. Ook nu weer belandden we in een totale chaos van lopende ontwikkelingen en onmogelijke opgaven. Tijdens vergaderingen bij onze opdrachtgever Tatweer hadden we uitzicht op de kantoortuin met daarin een ruimteschip en twee levende Bengaalse tijgers.
Bij elkaar opgeteld hadden onze projecten de omvang van een klein land. Het kon niet op, maar aan het einde van 2008 sloeg ook hier de crisis toe en Dubai stond plotseling in de beklaagdenbank van de internationale pers. Van de een op de andere dag verdwenen de meeste files, kelderden huizenprijzen met 50%, terwijl grote projecten als Palm Jumeira en Burj Khalifa nog moesten worden opgeleverd. Alle projecten in Dubai waren voor onbepaalde tijd on hold. Rekeningen werden niet meer betaald.

Wat te doen? Gelukkig hadden we in Abu Dhabi een goede reputatie opgebouwd met Saadiyat Island en Al Raha Beach. Als snel maakte we plannen voor Desert Island, Sheikh Zayed’s Arabian Ark, en Lulu Island, een opgespoten eiland voor de Corniche in Abu Dhhabi. Door de enorme opbrengsten uit oliereserves en de lage afhankelijkheid van buitenlandse investeerders had de crisis weinig invloed op de groei van Abu Dhabi . Alle negatieve aandacht voor Dubai leek Abu Dhabi de kans te geven om haar positie uit te bouwen als nationaal centrum van cultuur en macht en een balans te vinden tussen vastgoedontwikkeling en duurzame groei met sleutelprojecten als Saadiyat Island, Masdar, Desert Islands en Capital District: een nieuw nationaal regeringscentrum bij de luchthaven van Abu Dhabi.

Zoals de interviews met Larry Beasley en Michael White van de Urban Planning Council (UPC) in Al Manakh Cont’d  duidelijk maken, werd in het in 2007 gepresenteerde Plan Abu Dhabi 2030, voor het eerst op de schaal van het gehele emiraat vormgegeven aan groei. Dit gebeurde langs geprojecteerde spoorverbindingen tot aan de grens met Dubai. Daarnaast werden klassieke stedenbouwkundige principes geïntroduceerd als verdichting, passieve klimaatbeheersing, het activeren van straatwanden, het introduceren van de menselijke maat, groene buffers en het mengen van functies. Bijdragen als The Modern Majilis van Lia Gudaitis en National Housing van X-Architecten illustreren hoe de UPC deze ideeën ter discussie stellen in bestaande gebieden en in verband kunnen worden gebracht met traditionele Arabische typologieën als de Fareej, Baraha, Al Harah en Majilis.

In het hedendaagse Abu Dhabi is de traditionele Arabische Stad nagenoeg volledig verdwenen. Vanaf het einde van de jaren ’60 werden de olieopbrengsten door Sheikh Zayed herverdeeld onder de Emiraten door het uitgeven van land binnen een ruim opgezet gridpatroon met een standaard blokmaat van 300 bij 500 meter. In de jaren die volgden werden de gefortificeerde clusters van traditionele woonhuizen langs de kustlijn gesloopt om plaats te maken voor de Corniche met gemengde bouwblokken in 6 tot 8 lagen. Meer landinwaarts werden de randen van de stadsblokken extreem verdicht en verrommelden de binnengebieden tot parkeerterreinen, achterkanten en onsamenhangende laagbouw. Inmiddels wordt deze oudere bebouwing vervangen door monofunctionele hoogbouw en is de stadstructuur van Abu Dhabi onderhevig aan congestie, een gebrek aan ruimtelijke variatie, openbare ruimte en een concentratie van centrumfuncties.

Voor de implementatie van het Plan Abu Dhabi 2030 heeft de UPC ecologische en sociaal maatschappelijke criteria en planningsmechanismen geïntroduceerd waarmee de toenemende stroom bouwaanvragen op gebieds- en gebouwniveau worden getoetst. Samen met ontwikkelaars als TDIC en Aldar werd het duurzaamheidsprogramma Estidama ontwikkeld met onder meer het Pearl Rating-puntensysteem. Het idee van duurzaam bouwen, hergebruik en het beperken van energiegebruik en consumptiepatronen lijkt hier een grotere uitdaging te zijn dan in andere delen van de wereld. Terecht wordt in Al Manakh de effectiviteit van Estidama ter discussie gesteld.
Een ander initiatief is het door de olie-industrie gefinancierde Masdar Institute of Science and Technology met Norman Fosters Zero-Carbon Masdar City als proeflaboratorium. Het is jammer dat de betekenis van Masdar als voorloper van duurzaamheid, de technologie en het onbeperkte budget niet in Al Manakh Cont’d bediscussieerd worden en dat het project niet in een breder perspectief van overbevolking en schaarste wordt geplaatst.

Ondanks de rijkdom aan invalshoeken en observaties uit de dagelijkse praktijk heeft Al Manakh Cont’d met de UPC als hoofdsponsor niet de onafhankelijkheid van de eerste Al Manakh uit 2007. Zo komen de toegenomen bureaucratie, langere planningstermijnen, traagheid in besluitvorming en het vaak onduidelijke mandaat van de UPC niet ter sprake. Gelukkig is de bijdrage van de UPC gemakkelijk herkenbaar door de afwijkende opmaak op glanzend papier.

Terecht ligt bij deze uitgave van Al Manakh de nadruk op Abu Dhabi, dat zich in tegenstelling tot Dubai blijft doorontwikkelen als de Contemporary Arab City en waar de meeste internationale ontwerpbureaus tegenwoordig een regionale hoofdvestiging hebben – dit heeft helaas wel tot gevolg dat de concurrentie op dit moment moordend is en projectbudgetten zijn gehalveerd. In ons geval is de portfolio uitgebreid naar Qatar, Bahrein, Egypte, Saoedi-Arabië, Libië en Algerije.

Al Manakh Cont’d moet gelezen worden als een tijdschrift zonder samenhang of eenduidige conclusies, vol feiten en data zonder bronvermeldingen met als absolute climax de uitvouwbare Power Networks diagrammen van Abu Dhabi en Dubai. De publicatie geeft desalniettemin een rijk en actueel beeld van de weerbarstige werkelijkheid in het Midden Oosten dat nooit vanuit de regio zelf geschreven zou kunnen worden.