Recensie

De Pijnlijke Scherpte van een Cynisch Idealisme

‘Nog nooit werd zoveel expliciet sociaal geëngageerde kunst geproduceerd als vandaag.’ Met deze observatie opent BAVO het boek Too Active To Act, Cultureel Activisme na het einde van de geschiedenis. Om in de daarop volgende honderdvijftig pagina’s dit nieuwe engagement zorgvuldig te fileren. Want, alle goede bedoelingen ten spijt, uiteindelijk bevestigen deze praktijken vooral de status quo.

Matthias Pauwels en Gideon Boie van BAVO analyseren de groeiende betrokkenheid van culturele actoren (kunstenaars, maar ook architecten, vormgevers en bemiddelaars) bij allerlei ruimtelijke projecten. Ze vergelijken het met de praktijk van embedded journalism: ‘zoals de ingebedde journalisten verslag doen over de hedendaagse slagvelden vanuit het perspectief van de bezetter, zo maakt een bont leger van uiteenlopende culturele actoren zich vandaag nuttig in de marge van ingrijpende overheids- en marktoperaties’. Het nieuwe engagement is daarmee iets fundamenteel anders dan het oude engagement, dat we kennen van de historische avant-gardes, zo betogen de auteurs. Terwijl de avant-garde haar esthetische kunnen inzette om de status quo te ondermijnen en voorbij te streven, loopt het nieuwe engagement juist netjes in de pas van de vigerende beleidsagenda’s.

In een serie van bondige, scherp geformuleerde artikelen, razen we in sneltreinvaart langs het landschap van het nieuwe engagement, waarbij de auteurs in het voorbijgaan een paar emblematische projecten hevig onder vuur nemen. Het eerste slachtoffer is Wouter Vanstiphout, en het WiMBY! project in Hoogvliet dat hij mede heeft vormgegeven. De auteurs citeren het pleidooi van Vanstiphout om ‘kritische houdingen’ opzij te zetten om ‘realistisch te worden’ en ‘iets nuttigs’ te doen. Dit is volgens BAVO exemplarisch voor het nieuwe engagement, dat haar kritisch denkvermogen uitschakelt om tenminste weer even achter de knoppen te kunnen zitten. Het gevolg is, zo luidt de kritiek, dat WiMBY! geen eigen verhaal heeft over de vernieuwing van Hoogvliet, maar overwegend het bestaande, op neoliberale leest geschoeide vernieuwingsprogramma van architectuuracupunctuur en marketingkreten voorziet. We razen verder langs bureau Schie 2.0, dat vindt dat architecten niets moeten willen veranderen; langs Jeanne van Heeswijk, die op therapeutische wijze buurtbewoners verzoent met de sloop van hun buurt; langs broedplaatsconsultants, die fungeren als koppelaars in het ongemakkelijke huwelijk tussen cultuur en economie. En verder gaat het, langs Rem Koolhaas en zijn idee dat we marginale groepen moeten zien als ‘vrijwillige gevangenen’ die niet geëmancipeerd dienen te worden via de architectuur, maar juist in hun anderszijn moeten worden erkend. Kortom, er wordt weinig heel gelaten van het nieuwe engagement.

De radicale kritiek van BAVO doet nauwelijks handreikingen aan de minder gepolitiseerde lezer, bij wie dit wel eens verontwaardiging en onbegrip zou kunnen oproepen. Aan de andere kant is de compromisloze, polemische toon van het boek juist een kwaliteit die haar onderscheidt van het vaak verdekt wollige vernieuwingsdiscours dat we gewoon zijn te lezen. Deze stijlvorm betekent dat soms de nuance verloren gaat, en de tegenstellingen dik worden aangezet. Maar logischerwijs wordt een aanval op de poldermentaliteit niet in poldertermen geformuleerd. Het boekje is de spreekwoordelijke knuppel in het hoenderhok, en naar mijn overtuiging een van de betere knuppels. Wat bovenal doorklinkt is een grondige teleurstelling over de weigering van de hedendaagse architectuur om een eigen (emancipatoir) programma te formuleren. Vreemd genoeg is precies dat ook de stelligste kritiek die tegen het boek in stelling gebracht kan worden.

Het alternatief dat wordt aangedragen door BAVO is de techniek van overidentificatie. Pauwels en Boie ontlenen dit onder meer aan de praktijk van de Sloveense avant-garde punkband Laibach. Die ontwikkelde een nieuwe manier om te rebelleren tegen het Joegoslavische regime van Tito, juist door op overtrokken wijze haar logica te propageren en advocaat van de duivel te spelen. Een meer recent voorbeeld dat wordt aangehaald is een groepje Zweedse kunstenaars dat een onpopulair bouwproject wist te torpederen, juist door er een nog megalomanere versie van te presenteren. Deze werd door het publiek voor authentiek aangenomen en genereerde daardoor een storm aan controverse. Om het succesvolle gebruik van een vergelijkbaar provocatieprincipe prijst BAVO de Amerikaanse filmmaker Michael Moore, de recent overleden Oostenrijkse theatermaker Christoph Schlingensief en de Nederlandse kunstenaar Martijn Engelbregt.

‘In plaats van zich buiten de bestaande orde te plaatsen,’ zo stelt BAVO in de afsluitende zin, ‘moeten culturele actoren zich zonder reserves inbedden in de huidige orde van het einde van de geschiedenis. Zij moeten de dominante logica van de representatieve democratie en vrije markt op totale wijze assimileren, en vanuit deze radicale binnenpositie hun voor- en tegenstanders confronteren met hun niet-onderkende gehechtheid aan deze principes alsook hun al te fatalistische houding tegenover de mogelijkheid van fundamentele verandering.’

Met het voordragen van deze techniek weet BAVO op gewiekste wijze de verplichting te ontduiken om een eigen programma te formuleren, zij hoeven immers alleen dat van de tegenstander te persifleren. Het geeft hun de mogelijkheid vrijuit te schieten, zonder zichzelf ooit bloot te hoeven geven. Het recente voorstel voor een kunstmarinier in Rotterdam laat zien dat BAVO inmiddels zo opgaat in dit spel van assimilatie, dat zelfs medestanders niet meer weten waar overidentificatie ophoudt en oprechtheid begint. Het doel van een dergelijke praktijk, zo lezen we, is ‘het provoceren van de vermeende kritische krachten in de samenleving’, wat ten eerste laat zien dat een praktijk van overidentificatie altijd beperkt is door haar afhankelijkheid van ‘kritische krachten’ die wél een programma hebben en daar wel voor durven uit te komen. Ten tweede laat het zien, dat BAVO er zelf vrij cynisch tegenover staat, ze schrijven niet voor niets over vermeende kritische krachten. Dit roept de vraag op of BAVO zelf eigenlijk wel gelooft in de fundamentele verandering die zij zeggen na te streven. Als het loopt als een eend en kwaakt als een eend, kunnen we het een eend noemen, luidt een Engels gezegde. Dat is met het ironische engagement dat BAVO voordraagt nog maar helemaal de vraag.

Dit alles neemt niet weg dat Too Active To Act en de praktijk die BAVO de afgelopen jaren in de lage landen heeft ontwikkeld, wat betreft de kracht en scherpte van haar kritiek, voor weinigen onderdoet.