Recensie

Grootse afsluiting van een tijdperk

Het uitblijven van een grote architectuurtentoonstelling in het NAi was een gemis. Daarom nam ik met blijdschap kennis van een grote expositie over het werk van Louis Kahn. The Power of Architecture is een verbluffende uiteenzetting van de veelzijdigheid van Kahn en laat zien waarom het NAi zo belangrijk is voor architectuurminnend Nederland.

Met de aanstaande fusie tussen het NAi, Stichting Premsela en Virtueel Platform komt er een einde aan de huidige opzet van het Nederlands Architectuurinstituut. Twee decennia lang is er in Rotterdam een plek geweest waar je naar toe kon voor het opdoen van inspiratie, het vergaren van kennis en het participeren in soms zeer levendige discussies over architectuur. Ook de afgelopen jaren heeft het NAi niet stilgestaan. Het beleid werd meer publieksgericht, er werd geëxperimenteerd met tentoonstellingsmodellen vol activiteiten en er werd verbouwd. Hoe dit huis van de architectuur in de toekomst wordt vormgegeven is mij nog niet helemaal duidelijk. In ieder geval zal de focus niet meer solitair bij architectuur liggen maar ook gaan naar vormgeving en E-cultuur.

Terwijl we op het nieuwe zonovergoten terras kort praten over het hoe en waarom van de expositie over het werk van Louis Kahn, vertelt scheidend directeur van het NAi Ole Bouman dat hij graag een statement wilde maken. Met het voorbije programma van bijvoorbeeld ‘Architectuur als Noodzaak’ en ‘Studio for Unsolicited Architecture’ is de aandacht verschoven naar de meer experimentele kant van architectuur. Dit leverde nieuwe inzichten op over de veranderende taken van de architect, maar volgens Bouman moeten we niet de basis vergeten. Uiteindelijk draait het bij het maken van gebouwen om licht, ruimte, omgeving en de mens. Deze expositie, die een samenwerking is tussen het Vitra Design Museum en het NAi, moet de balans in de aandacht herstellen.

De afgelopen vier jaar hebben onderzoeker Stanislaus von Moos en Vitra-curator Jochen Eisenbrand, met Ole Bouman als co-curator, de wereld afgezocht naar materiaal. Leidend was daarbij het tentoonstellingsconcept, dat niet het klassieke patroon van de monografie als breed overzicht volgt, maar in zes thema’s is verdeeld. Deze karakteriseren samen het werk van Kahn. ‘Stad’, ‘Huis’, ‘Wetenschap’, ‘Het eeuwige heden’, ‘Landschap’ en ‘Gemeenschap’ vormen de elementen die altijd op overlappende wijze terugkeren in Kahns architectuur. Toch maakt de expositie duidelijk dat elk project zijn zwaartepunt heeft. Exemplarisch zijn het Salk Instituut en het Kimbell Art Museum die beide sterk inspelen op omgevingsfactoren zoals uitzicht en licht. Kahns interesse voor fysiologie, de wisselwerking tussen gebouw en omgeving, ontwikkelde hij aan het eind van zijn loopbaan.

Het Parlementsgebouw van Bangladesh in Dhaka verenigt de thema’s ‘Gemeenschap’ en ‘Het eeuwige heden’. Dit magistrale project wordt in de expositie gekoppeld aan de fascinatie van Kahn voor de utopische reconstructie van het oude Rome, zoals wordt verbeeld in het Campo Marzio van Giovanni Battista Piranesi. Het parlementsgebouw is als een samensmelting van tijdslagen, een ‘omgekeerde ruïne’ die oud en nieuw vereeuwigd.
Een imposante maquette van de City Tower voor Philadelphia domineert de ruimte die is toegewijd aan ‘Wetenschap’. Sommige van Kahns ontwerpen blinken vooral uit door technische of constructieve aspecten, zoals de Medical Research Towers van de University of Pennsylvania, of de Yale University Art Gallery. Hun slimme systematiek met betrekking tot installaties, vloeroverspanningen en functionaliteit levert overduidelijk andere gebouwen op dan die waar landschappelijke inbedding belangrijk is.
‘Stad’ en ‘Huis’ zijn gecombineerd in één ruimte die aansluit bij de theorie van Kahn dat beiden op dezelfde wijze tot stand kwamen, alleen op andere schaalniveaus. Hij vergelijkt plattegronden van een huis met die van een stad. Regelmatig paste hij ook kruisbestuiving toe in de ontwerpmethodiek voor beiden.

Het bijzondere verloop van Kahns carrière en de fascinaties die hij in de loop van de tijd ontwikkelde komen aan bod in het hart van de expositie, daar waar je begint. Een korte entreegang loopt naar een chronologische uiteenzetting over zijn jeugd, studietijd, reizen en de aanloop naar de eigen praktijk. Hier hangt een grote prent van het Campo Marzio, die op het bureau van Kahn hing. De beroemde tekening lijkt ook een inspiratiebron te zijn voor het ontwerp van de tentoonstelling, gemaakt door Dieter Thiel uit Basel. Ole Bouman wilde voor de ruimtelijke opstelling een bijzondere interpretatie van Kahn. Thiels benadering van het tentoonstellingsontwerp kenmerkt zich door een spannende ruimtelijke opeenvolging die de thema’s helder scheidt maar ook verrassend verbindt. Net als in de plattegronden van Piranesi en Kahn, zorgen diagonale lijnen voor afwisseling in een orthogonale opzet. De thema’s liggen concentrisch rond het beginpunt van de expositie. De bezoeker kan vrij ronddwalen, het tentoonstellingsontwerp vermijdt een dwangmatige routing. Gangen waarin films worden vertoond vormen rustmomenten tussen de thema’s.

Opvallend is dat ook de eigenlijke zaal van het NAi, met zijn betonnen kolommen, een belangrijk aandeel krijgt in de ervaring. De expositiewanden ogen ‘on-Kahns’ vanwege het onuitgesproken witte pleisterwerk. Het beton brengt een herkenbare materialisering terug waardoor de tekeningen, foto’s en vele maquettes meer gaan leven.  De gehele expositie straalt eenheid en rust uit, de thematische onderverdeling werkt goed en brengt de bezoeker in de juiste sfeer. Achtergrondinformatie sluit daardoor ook naadloos aan op het geëxposeerde. Het ‘gevaar’ is dat je een project vanuit dat ene perspectief gaat bekijken. Maar voor de architectuurleken onder ons kan het juist een goede educatieve strategie zijn.
Een ander ‘gevaar’ is dat je tijdens een bezoek aan deze expositie geïnspireerd raakt en overmand wordt door een drang om ideeën te schetsen, om zelf zo’n brede beheersing van het vak te ontwikkelen. Een herkenbaar gevoel en eigenlijk wil je dan niets liever dan achter je bureau zitten.

Terwijl ik de grote zaal uitloop lees ik nogmaals de inleidende tekst van Jochen Eisenbrand naast de ingang. Pas dan dringt de laatste zin – een kritiek op de huidige cultuur van speculatie en marketing in de bouwwereld – goed tot mij door: ‘De oeroude schoonheid en het krachtige universele symbolisme van Kahns gebouwen herinneren ons er aan dat architectuur ooit het universele geweten van de mensheid was; een positie die misschien wel voorgoed verloren is gegaan’. Enigszins van stuk gebracht door dit wollige fatalisme loop ik verder, maar met de overtuiging dat deze expositie bij kan dragen aan het herstel van geloof in de kracht van architectuur.