Recensie

De Groeikernen Compleet

Groeikernen, zoals we steden als Nieuwegein en Spijkenisse liefkozend noemen, komen de laatste tijd steeds vaker in het nieuws. Positief en negatief: worden dit de nieuwe probleemwijken of groeien ze uit tot de nieuwe ‘places to be’? Met het verschijnen van ‘Atlas Nieuwe Steden’ is er nu een overzichtelijke inventarisatie van verleden, heden en toekomst van de groeikern.

De steden die we de ‘groeikernen’ noemen komen voort uit één van de grootste woningbouwprojecten in onze geschiedenis. In tegenstelling tot heroïsche projecten als Plan Zuid van Berlage en de wederopbouw associëren we de groeikernen vooral met middelmatigheid. Mijn mening over groeikernen werd gevormd in de jaren tachtig, in mijn kindertijd. Toen ik logeerde in het tien jaar jonge Almere was het leukste uitje van de week een bezoek aan de videotheek. Wie het boek Lelystad van Joris van Casteren heeft gelezen, weet dat ik niet alleen sta in die ervaring. Wat er in kranten en in het vakgebied gepubliceerd wordt  over deze nieuwe steden stemt ook al weinig positief: verloedering van buurten,zielloze gemeenschappen en troosteloze plekken op afstand van het echte leven, waarsteeds meer wat treurig en kansarm is zich verzamelt.

Toch is dat niet het hele verhaal. Onlangs bevond ik mij  in groeikern Zoetermeer, om te raften nog wel;wie in Zuid-Holland van actie houdt, moet in Zoetermeer zijn. Daarnaast bezocht ik twee andere groeikernen als architectuurtoerist: in Spijkenisse hebben ze de spectaculaire Boekenberg van MVRDV en in Nieuwegein een prachtig nieuw stadhuis ontworpen door 3xn. Sinds deze bezoekjesverkeer ik in staat van verwarring: is het leven in groeikernen  nu echt zo erg?
De ‘Atlas Nieuwe Steden’ die onlangs verscheen komt daarom van pas. De auteurs Arnold Reijndorp, Like Bijlsma en Ivan Nio onderzoeken negen gemeenten die ooit als groeikern zijn aangewezen: Almere, Lelystad, Purmerend, Haarlemmermeer, Houten, Nieuwegein, Spijkenisse, Zoetermeer en Capelle aan den IJssel. Het boek neemt zijn onderwerp serieus en behandelt de Nieuwe Steden en hun achtergronden objectief. En dat werd tijd,aangezien veel van de architectuur en stedenbouw uit deze periode in de vergetelheid raakt en het  al tijden modieus is om je af te zetten tegen de verdwaalwijken, experimentele dakvormen en truttigheid waarmee deze steden geassocieerd worden.

Het is daarom  goed  een neutraler verhaal te lezen over de gedachten en ideeën die geleid hebben tot deze steden op deze locaties en deze vormgeving. Voor een project waar uiteindelijk een groot deel van Nederland is gaan wonen, is het pragmatisme achter de groeikernen opvallend. Hoewel er, zeker in het begin, ook wel ruimte was voor experimenten bevestigt het boek ook de gangbare mening dat de tijd van de groeikernen geen periode was voor ideologisch hoogvliegen. Het ontbrak in Nederland aan de bravoure en ‘klare lijn’ die in Engeland en Frankrijk  werden bedacht voor de in beginsel vergelijkbare New Towns en Villes Nouvelles. Waar in die stedenideeën over stedelijkheid of de relatie met het groen als uitgangspunt werden genomen, was de bouw van bijvoorbeeld Zoetermeer en Nieuwegein in de eerste plaats een oplossing van de woningnood; alles moest ten diensten staan van de  efficiënte bouwmachine.

De ideeën van bijvoorbeeld Van Klingeren, Van Eesteren en Constant werden als het zo uitkwam wel gebruikt, maar op planningsniveau ontbrak het aan visie. Zo was veel van het typerende groen in de wijken geen doordacht parksysteem, maar vooral  een reservering voor eventuele toekomstige bouwplannen. De bouw van de stadscentra voor de nieuwe steden ging gepaard met discussies over stapeling en functiemenging en werd onder andere vanwege de vermeende complexiteit in veel groeikernen als een hete aardappel vooruit geschoven.  Daardoor kreeg bijvoorbeeld Capelle aan den IJssel geen echt centrum en begon men pas veel later met het sleutelen en bouwen aan de stadscentra van Spijkenisse en Nieuwegein.

De Atlas Nieuwe Stedenkan gerust het standaardwerk over de groeikernen worden genoemd. Het overzicht is compleet, de beschrijvingen precies en het kaart- en beeldmateriaal verhelderend. Soms wordt er de nodige voorkennis verondersteld: het boek refereert regelmatig aan de Franse en Engelse voorbeeldsteden Cergy-Pontoise en Milton Keynes. Doordat deze New Towns nergens in het boek worden ingeleid, krijg je als lezer snel het idee dat dit toch wel bijna ideale steden moeten zijn. Wellicht was dit beeld genuanceerder geweest als er ergens in een inzet een toelichting was geweest.
Wat het boek waardevol maakt voor de actuele discussie is de ondertitel. ‘De verstedelijking van de groeikernen’ gaat over de paradox van de groeikern: hoe verhouden deze plaatsen zich tot de ‘Oude Steden’ en moeten we ze eigenlijk wel steden noemen? Zoals ook blijkt uit het hoofdstuk  over de ‘Geplande Stad’ verkeren de gemeentebesturen eigenlijk al decennia ‘in limbo’. Wat inwoneraantal betreft verkeren ze inmiddels tussen de grotere steden van het land en menig gemeentebestuur droomt van grootstedelijke voorzieningen en woonvormen waarmee op dat speelveld kan worden geconcurreerd. De inwoners zelf blijken echter gehecht te zijn aan hun overzichtelijke suburbane woonomgeving: het groen, de bereikbaarheid, de woning met tuin. Wat hen betreft blijven de groeikernen wat ze zijn, met hooguit wat meer voorzieningen en een verbeterde bereikbaarheid.

De Atlas Nieuwe Steden geeft de bewoners daar voor een deel gelijk in. Als er één plek is die weet dat de complete stad niet kan worden gebouwd, dan is het de groeikern. Het boek toont aan dat de deze steden al vanaf de tekentafel bedoeld waren voor ‘netwerkstedelingen’, die voor wonen, werken en recreatie naar de beste plekken reizen, in plaats van er pal boven op te willen wonen. De stad van de groeikernbewoner is niet Zoetermeer of Hoofddorp, maar de hele Randstad. De voormalige groeikernen zijn dus voor een belangrijk deel al wat ze moeten zijn. De vraag is dus niet wat er ontbreekt, maar wat er nog beter kan. De auteurs pleiten voor meer aandacht voor het eigen verleden en een herwaardering van het groeikernverleden. Dit boek is alvast een waardevolle eerste stap in die richting.