Recensie

Architectuurspelen

In het zog van een overzichtstentoonstelling aan de ETH Zürich dit voorjaar verscheen bij Buchhandlung Walther König het boekwerk Atelier Bow-Wow – A Primer. Het bureau van het koppel Tsukamoto/Kaijima bouwt, publiceert en stelt zichzelf tentoon met een regelmaat die bij momenten angst inboezemt. Welke inzichten biedt nu dit nieuwste boek?

Niet onterecht hebben het intelligente oeuvre en de lyrische onderzoekingen van dit betrekkelijk jonge Japanse bureau de afgelopen tien jaar grote weerklank gevonden. De biënnale van Venetië in 2010 bevestigde de sterrenstatus van Bow-Wow in een charmante tentoonstelling met een belangrijke rol voor maquettes van gebouwd werk; de overzichtspublicatie Behaviorology volgde kort daarop.

Begin jaren ‘00 publiceerde het bureau al twee zeer intrigerende boekjes, beide de vrucht van stedelijke exploraties in Bow-Wows thuisbasis Tokyo. Pet Architecture Guide Book– – titel dekt lading – is een reisgidsje annex catalogus van kleinschalige, ad-hoc architecture without architects: winkeltjes, eettentjes en andere aaibare microgebouwtjes, veelal in stedelijke restruimtes. Made in Tokyo richtte zich op hybride gebouwde situaties en opmerkelijke botsingen en overlappingen tussen programma’s, gebouwen en infrastructuur: woningen met een spoorviaduct als dak, een kantoor van de wegenpolitie dat innig vergroeid is met de snelweg, en zo meer.
In beide boekjes wordt elk ‘gebouw’ (environmental unit is de term in de tweede gids) liefdevol vastgelegd op foto en nauwkeurig gedocumenteerd in heldere lijntekeningen en isometrieën. Het resultaat is tegelijk analytisch en diep poëtisch. De verkenners van het stedelijke Tokio tonen de intelligentie en kracht van het schijnbaar onooglijke, van de veelal anonieme, ´volkse´ objecten die niet alleen de sporen van hun gebruikers dragen, maar vooral in het leven staan. Dit verrukkelijke ‘Learning from Tokyo’ – geleid door een genadig maar onverzadigbaar oog – laat ook de lezer resoluut anders kijken.Deze architectuur is niet noodzakelijk mooi maar ten gronde relationeel en ontvankelijk, bezielden daarmee levend. De objecten spreken niet alleen over de mensen die hen gemaakt hebben, bewonen, beleven en gebruiken, maar met hen. Zij antwoorden.

pagina uit het besproken boek

Deze antropologisch-psychologische nieuwsgierigheid – en soms welhaast animistische grondhouding – ligt ook aan de basis van het gebouwde oeuvre van Bow-Wow, tot op heden voornamelijk woonhuizen en bescheiden interventies in de publieke ruimte. Zoals de gidsen de bestudeerde objecten a posteriori kenbaar maken als slimme spelers in een beweeglijk veld van mogelijkheden en gebruiken, tonen ook de ontwerpen van het bureau een spanningsvolle verwevenheid met de plek, de grotere context en de wezens die de objecten bevolken. De vormenrijkdom en variatie in de ontwerpen (soms vrolijk stemmende, schijnbare bric-à-brac, dan weer uitdrukkelijk beheerst en strak) is een logisch gevolg. De woonhuizen ademen, ondanks hun vaak beperkte oppervlakte, een bevrijdende informaliteit en benadrukken in al hun eigenheid en karakter de betrekkelijkheid van de ontwikkelde architectonische vorm.

Het boek Graphic Anatomy uit 2007 – inmiddels een klassieker – biedt het tot op heden meest aansprekende overzicht van Bow-Wows gebouwen: wederom magische tekeningen, in dit geval gedetailleerde, anekdotische doorsnedes en plannen – letterlijk anatomieën – vol details en leven. De architectonische elementen en middelen doen enthousiast mee: trappen, ramen, daken, zithoekjes, erkers, een verdwaalde spiegel (en een kinderuitkijkpost, legio verstopplekken, spreekwoordelijk kattenluik, …). Het essay in het boek draagt de titel On the Behaviour of Houses. Hier gaat het – ten overvloede – over het speelse samenzijn van mens, dier en dingen.

pagina uit het besproken boek

De zonnige kaft van het nieuwste boek Atelier Bow-Wow – A Primer toont onder meer twee foto’s van het architectenpaar: hij in sjofel t-shirt met Turkse vlag, urban farmend op het dak van het woonhuis-atelier met tuinsproeiertje in de aanslag; zij op haar beurt danig verrast aan de keukentafel met vers gestreken ochtendkrant. De kiekjes, zo blijkt, maken deel uit van een bijna 50 pagina’s beslaand beeldessay aan het eind van het boek, dat daarmee dus tegelijk inleiding en coda van deze ‘primer’ vormt. De fotoserie documenteert, op klein postkaartformaat, een doorstruining van Tokyo langs en door huizen en plekken ontworpen door Bow-Wow, anonieme straten en enkele van de onvermijdelijke Pets. Afwisselend zijn er shots in close-up en overzichtsbeelden, soms met, soms zonder bewoners. Enkele keren zien we naast elkaar hetzelfde motief, nu weer met, dan weer zonder voorbijrijdende auto’s of passanten. De misschien wat dik aangezette, bewust geconstrueerde gewoonheid van deze op papier vastgelegde metropolitane habitat is uiterst passend.

Voorts wil deze ‘primer’ vooral een omvattend overzicht bieden van het gebouwde en theoretische werk van Bow-Wow en van de partners Tsukamoto en Kaijima in hun parallelle rol als academici en docenten. De ondertitel ‘A Primer’, de keuze hiervoor wordt niet verder verklaard, roept direct associaties op met illustere voorgangers – het boek van de Smithsons bijvoorbeeld, zijn er niet talloze echo’s bij Bow-Wow van het ideologische ‘As found’? – en positioneert deze publicatie als een in wezen didactisch vehikel: Bow-Wow compleet, het basiswerk voor beginners. Maar de Zwitsers-Japanse redactie gaat nog een stap verder: “[…] it presents an architectural system […] presented and discussed here in chronological order. […] The primer is thus also an attempt to portray the Atelier’s polyphonic architectural system by interpreting its key concepts and projects”.

pagina’s uit het besproken boek

Het centrale gedeelde van het boek bestaat uit een serie korte stukken tekst of hoofdstukjes (zullen we zeggen: pet essays?) telkens van de hand van een van de vier redacteuren, waarin afwisselend een door Bow-Wow gebezigde term of een project (gebouwen, installaties, studies, onderzoek) wordt belicht. Bijvoorbeeld: het kopje ‘Dame’ gaat in op de term da-me, vrij te vertalen als deugt niet, die de ontwerpers vanaf het midden van de jaren ‘90 gebruiken voor de juweeltjes uit hun twee Guide Books. Elke tekst schetst doorgaans wat achtergrond – hoewel niet bijster veel – verklaart de herkomst en eerdere toepassingen van een begrip en is telkens omringd door forse blokken met voetnoten waarin de in het essay aangehaalde bronteksten worden geciteerd. Deze noten vaak zijn vaak niet alleen beduidend langer dan de essays zelf (gedrukt in een opvallend groot en zeer bladvullend lettertype) maar vaak ook pakkender. In de essays wordt middels pijltjes, in en naast de tekst, verwezen naar -> andere hoofdstukjes. Zo kom je van -> Dame alras bij “(-> Pet; Pet Architecture) and -> Made in Tokyo (2001)”.

Het idee van een boek als gezellige flipperkast – als netwerk of stelsel van communicerende vaten, Fundgrube met ingebouwde serendipiteit tegen wil en dank – is op zich interessant maar werkt binnen de kortste keren ernstig op de zenuwen. Samenhang mag je in elk oeuvre verwachten en de verbanden liggen er bij Bow-Wow zelfs voor een uiterst onnozele leek vuistdik op. Een boek is geen internet en zeker geen rhizoom of tekstuele Möbiusstrip, en moet dat misschien ook niet willen zijn.

pagina’s uit het besproken boek

De vorm duidt op een onderliggend probleem: de karikaturale nadruk op het systemische in het werk van Bow-Wow treft een waarheid maar gaat aan de essentie voorbij. In een hoofdstukje over Sport passeert Johan Huizinga de revue, samen met Roger Caillois en Constant Nieuwenhuys, “the inventor of situative urbanism”(sic). Hoewel het spel-element der cultuur in een uitgeklede vorm en in een nogal gratuiet ´sportief´ kader wordt belicht, roept de basisgedachte van de Homo Ludens vragen op over het boek als geheel.

De moeilijkheid voor beschouwende buitenstaanders is dat de leden van Bow-Wow zelf geestdriftig met woorden strooien en persoonlijk gekleurde begrippenkaders hanteren. Elke fase van hun werk betekent de geboorte van een (deels) nieuw vocabularium, waarbij nieuwe termen overlappen met eerdere thematische kapstokken. Het zijn vaak middelen om, in taal, de ‘modus’  en vorm van een praktijk te bevatten en te beleven. De taalspelen (om de term van Wittgenstein te gebruiken) van Bow-Wow overlappen met hun architectuurspelen, met hun onderzoekende, tekenende, ontwerpende praktijk. En zoals ook hun architectonische composities – bij alle informaliteit – getuigen van een maniëristische complexiteit en controle over een betekenisvolle gelaagdheid, is hun taal tegelijk open, associatief en opmerkelijk precies, en op het pedante af. Vrolijkheid en ernst zijn innig verbonden in de praktijk van het ontdekken. Spelen doe je, aldus Huizinga, in een kwetsbare staat van opperste concentratie en toewijding. De ernst in het spel is dus betrekkelijk maar oprecht en doordrongen met het plezier van het doen.

pagina’s uit het besproken boek

Het boek probeert dapper aan de hand van de door Bow-wow zelf gehanteerde begrippen en metaforen de praktijk van het bureau en de samenhang van het oeuvre te bevatten en inzichtelijk te maken. Dit is een verdedigbare opzet, maar het werkt niet. Het ‘systeem’ toont zich nooit als spel. Van de vrolijke wetenschap van Bow-Wow blijft niets over.
Wat evenmin helpt, is dat het Engels vaak erbarmelijk, houterig en gortdroog academisch is. Herkauwd door derden verwordt de doorwrochte luchtigheid van Bow-Wow tot zware kost; het speels belerende en illustratieve wordt onverteerbaar. Als je in elke zin waar ‘Atelier Bow-Wow’ in voorkomt – en dat is nogal pijnlijk vaak het geval – de naam van het bureau vervangt door ‘Grote Smurf’  wordt het komische potentieel volledig uitgebuit. De brilsmurfen van dit boek interpreteren met mate, kaderen een beetje, en praten vooral op hilarisch drammerige wijze de grote roergangers Tsukamoto en Kaijima naar de mond.

Zo blijft – tegen alle verwachtingen in en wellicht zeer onterecht – een penetrante nasmaak hangen van een architectenbureau dat vooral een intelligente mediamachine is, akelig vol van zichzelf, ergerlijk parasitair en pretentieus. Van een duo dat zich maar al te graag omringt met ambitieuze academici die hun werk bewierroken en hen kritiekloos nakakelen. Zelden heb ik zo naar een boek uitgekeken en het daarop zo consequent verwenst..Voor de novice zal deze stroeve schoolturf zijn merites hebben, voor de liefhebber van Bow-Wow is A Primer van een schokkende overbodigheid, zo niet erger.