Recensie

Ruimte voor herhaling

Nu flexibel bouwen en het sociale domein van de stad in hernieuwde belangstelling staan, is de relevantie van een terugblik op het Nederlands structuralisme evident. Het Nieuwe Instituut toont twee retrospectieven op deze stroming. Bijzonder is dat in de ene de architect aan het woord is (Herman Hertzberger), in de ander de onderzoeker (Dirk van den Heuvel). Wat hebben ze te vertellen?

Tentoonstelling Structuralisme. Ruimte maken, ruimte laten. Foto © Johannes Schwartz / Het Nieuwe Instituut.

De twee tentoonstellingen waaruit de dubbeltentoonstelling Structuralisme bestaat verhouden zich wat ongemakkelijk tot elkaar. Het denken en werken van Herman Hertzberger staat centraal in de tentoonstelling Ruimte maken, ruimte laten en vormt zo doelbewust de lens waarmee het Nederlands structuralisme belicht wordt. De tentoonstelling Een installatie in vier bedrijven is het product van het Jaap Bakema Study Centre, de onderzoekssamenwerking tussen de TU Delft en Het Nieuwe Instituut en onderzoekt de ontwikkeling en actualiteit van het Nederlands structuralisme langs vier thematische lijnen: onderwijs, idealen, bouwen en de stad. Het eerste bedrijf – onderwijs – vormt de neerslag van de eerste onderzoeksperiode, later zullen de overige thema’s volgen. Met verhalen, tekeningen en maquettes wordt de relatie tussen onderwijs en het structuralisme verkend.

Ruimte laten, ruimte maken
Ruimte laten, ruimte maken is caleidoscopisch. De bezoeker wordt overdonderd door een grote greep uit het rijke archief van Herman Hertzberger, geordend in straten gevormd door zwarte boekenkasten. Het tentoongestelde bestaat uit thematisch geordend werk, inspiratiebronnen en een productieatelier voor alle leeftijden maar dat vooral gericht lijkt op kinderen. Het eigen werk wordt verklaard door Hertzberger zelf die de bezoeker via panelen toespreekt. De teksten mogen voor de leek wat geaffecteerd lijken, voor de vakgenoot zijn ze herkenbaar: Hertzberger draagt uit waaraan de gebouwde omgeving volgens hem aan zou moeten voldoen en dicht daarbij de architect een belangrijke rol toe. Hij schakelt open structuren die door het – vooral sociaal – gebruik afgemaakt moeten worden, hij biedt uitnodigende vormen voor bewoning, en ontwerpt de ruimtelijke condities voor plekken, ontmoetingen en drempelwerelden. Omdat dit deel van de tentoonstelling gestructureerd is rondom thema’s als sociale ruimte, plek & geleding, en treden leest de tentoonstelling grotendeels als een rijke illustratie bij de vele publicaties van Hertzberger.

Tentoonstelling Structuralisme. Een installatie in vier bedrijven. Foto © Johannes Schwartz / Het Nieuwe Instituut.

Natuurlijk er is de ‘avontuurlijke tocht’ langs de inspiratiebronnen van Hertzberger, die fascineren omdat ze zich in het schemergebied tussen het zeer persoonlijke en het professionele bevinden. En inderdaad, de parade van schetsboeken imponeert door hun kleurrijkheid en aantal, maar wat kan de beschouwer ermee? Er is een context nodig die relaties legt tussen inspiratiebronnen, plannen of ontwerpen en tijdsperiodes. Die contextualisering ontbreekt. De oorzaak ligt wellicht in de nabijheid van tentoonstellingsmaker en tentoongestelde, kritische distantie levert andere perspectieven dan nu zichtbaar zijn. Een herordening van het materiaal kan verbanden zichtbaar maken die tot dan toe niet zichtbaar waren; een nieuwe vertelling schrijven aan de hand van de projecten die de meeste bezoekers al kennen. Die verrassing blijft helaas uit.

Betekent dat de tentoonstelling niets toevoegt aan een reeds indrukwekkend oeuvre of ons niets meer kan leren? Ik denk het niet. Als je de tijd neemt om het materiaal te bestuderen, herken je de tektonische tastbaarheid van de gebouwen die samenhangt met de constructieve logica van de ontwerpen. Het resulteert in leesbare gebouwen waar de herhaling van constructieve elementen zowel transitiegebieden opleveren als plekken voor verblijf. Het zijn vooral de schetsen van Hertzberger die makkelijk te lezen zijn als gebouwrecepturen waarbij de modulaire eenheden aaneengeregen kunnen worden. De tekeningen en schetsen verleiden tot bestudering van datgene dat een ontwerpmethode voor een architectuur van oneindige herhaling zou kunnen zijn.

Tentoonstelling Structuralisme. Ruimte maken, ruimte laten. Foto © Johannes Schwartz / Het Nieuwe Instituut.

Methode
Ontwerpmethoden en ruimteontwikkeling binnen het Nederlands structuralisme komen ruimschoots aan bod in Een installatie in vier bedrijven. Zo is te zien dat de Prix de Rome inzending van Joop van Stigt, het ontwerp voor een kinderdorp in Amerongen, een slimme constellatie is van geschakelde sociale ruimten die met het grensgebied van open en gesloten spelen. Maar ook de maquette voor het prijsvraagontwerp voor het kinderdorp Pestalozzi in Zwitserland van Piet Blom, en de prijsvraaginzending van Hans Tupker voor 200 ruimtelijk geschakelde studentenwoningen laten een zelfde thema zien.
De maquettes tonen de studies naar schakeling en uitbreidbaarheid als een inspirerende zoektocht, het motief van doorlopende ruimte, ritmisch open dan weer gesloten gevouwen, vormgevend aan de sociale plekken van school- en verzamelgebouwen. Door de openstapeling van ruimte ontstaat niet alleen het conceptuele figuur van het gebouw dat nooit afgerond is, het laat ook ruimte vrij om voltooid te worden door het sociaal gebruik van het gebouw. Zwaartepunt van deze deeltentoonstelling is evenwel de wijze waarop het structuralisme school maakt binnen de Amsterdamse Academie van Bouwkunst

Tentoonstelling Structuralisme. Een installatie in vier bedrijven. Foto © Johannes Schwartz / Het Nieuwe Instituut.

Spel
Het Nederlands structuralisme als alternatief voor het zielloze na-oorlogse functionalisme is een boodschap die spreekt uit beide tentoonstellingen. Beide tonen ook de fascinatie voor het spel. Bij Hertzberger zijn het zijn scholen die laten zien hoe kinderspel de onafgemaakte ruimte betekenis geeft. Ook De Installatie in vier bedrijven wijst spel en spelen aan als reactie op het strenge Functionalisme en zet het werk van de Nederlandse structuralisme kort naast dat van de situationisten, Constant, en de schilderijen van Appel.
Graag zou men willen dat dit vergelijk verder ontwikkeld was. De getoonde maquette van Constants Nieuw Babylon laat immers ook de geleding van ruimte in kleinere ruimten zien die op de drempel van open en gesloten staan. Zigzaggende structuren omsluiten ruimte nooit geheel, en de gebruiker is gedacht als de spelende mens – Homo Ludens – die met de ruimte interacteert door wanden te verschuiven en eindeloos in spel verzonken rond te dwalen. Het grote verschil is echter natuurlijk de cultivering van het spel. Waar dat bij Constant doelloos en ongedwongen plaatsvindt, tot zijn ambigue architectuur een letterlijk ‘ terrain vague’  wordt, markeren Hertzberger, Van Stigt en Van Eyck wel degelijk de ruimten van het spel.

De humanisering van de gebouwde omgeving, door architecten in vorm en ruimte verwoord als drempel, plek en ontmoeting is in het werk van Hertzberger een belangrijk thema. De Installatie in vier bedrijven laat zien hoe de architectonische uitdrukking daarvan langzaam vorm krijgt in ruimtelijke configuraties die herhaalbaar en uitbreidbaar zijn. Dat nooit te voltooien project van betekenisvolle architectuur die uitnodigt en transformeerbaar is, sluit aan bij de hedendaagse maatschappelijke vraagstukken. Met de vraag naar individualiteit die in ruimtevormen ook een collectieve betekenis kan hebben en collectief gebruik mogelijk maakt, is een verdere studie naar het Nederlands structuralisme meer dan welkom.

Piet Blom, Woning als algemeen stedelijk dag (1968). Coll. Het Nieuwe Instituut

Tegelijkertijd is de productie van architectuur niet langer meer in hoofdzaak nieuwbouw en vragen transformatieopgaven onze aandacht. Daarbij kan duurzaamheid niet enkel een technologisch vraagstuk zijn, maar zijn er gebouwstructuren nodig die uitbreidbaar zijn zonder tot een lappendeken van ontwerpinterventies te verworden. Architectuur die niet als voltooid project gezien wordt, maar ruimte laat voor veranderingen en daar de spelregels voor meegeeft als intrinsieke karaktertrek. Het onderzoek onder leiding van Dirk van den Heuvel laat zien hoe de ontwikkeling van een vocabulair dat bestaat uit herhaling en spiegelingen van open, gesloten en continue ruimte niet leidt tot een eenduidig handschrift, maar gearticuleerd kan worden in verschillende handschriften. Hiermee raakt het de kern van het structuralisme, dat dichterbij het concept van structuralisme van Lévi-Strauss ligt dan enkel bij een esthetisch structuralisme. Het gaat om de grondregels van het architectonisch ontwerpen, van schakeling en stapeling, en hoe de repeterende ruimtevormen gelijktijdig individualiteit en collectiviteit mogelijk maken waarbij de kwaliteit van de gebouwde leefomgeving einddoel is.  In die zin is het gepresenteerde onderzoek niet enkel geschiedschrijving, maar richt het de blik op het heden en toekomst. De herhaling van ontwerpmotieven laat genoeg verschil in de herhaling zien, om productief te zijn voor een jonge generatie ontwerpers.