Recensie

Friedhoff in Enschede

In het Rijksmuseum Twenthe is tot 10 januari 2010 een tentoonstelling te zien over de architect Gijs Friedhoff (1892-1970). Een architectuurexpositie is in Overijssel een zeldzaamheid en de aanleiding is dan ook bijzonder. Friedhoff ontwierp het stadhuis van Enschede (1929-1933) en het functioneren en transformeren van dit rijksmonument zijn op dit moment volop in discussie. Naast een visiedocument over de betekenis van het gebouw, was aandacht voor de bijzondere kwaliteiten van de architect wel op zijn plaats.

Friedhoff vertegenwoordigt de meer traditionalistische stroming in de Nederlandse architectuur van midden 20e eeuw: Friedhoff bouwde in baksteen. Die stroming genoot geen warme belangstelling binnen de dominante geschiedschrijving over architectuur in de vorige eeuw. Met als hoogtepunt de publicatie Links Bouwen, Rechts Bouwen uit 1974 van J.J. Vriend, werd de ‘traditionalistische school’ nogal verguisd en als conservatief en reactionair weggezet. Er zijn dan ook weinig exposities over (geweest) en weinig publicaties.

Het Architectuurcentrum Twente, dat de expositie organiseerde, verzet dus pionierswerk. Dat valt des te meer op, omdat het materiaal (onderzoek Pauline van Roosmalen) op de tentoonstelling van hoge kwaliteit is, zowel de foto’s en tekeningen als de realia zoals lampen, meubelen, et cetera. Nogal wat van dat materiaal komt uit het Nederlands Architectuurinstituut (NAi), wat er maar weer eens aan herinnert hoeveel schatten uit die schatkamer de feestzaal van een expositieruimte nooit bereiken.

Friedhoff studeerde in Delft (diploma 1919), bij Henri Evers, Jacob F. Klinkhamer en J.A. van der Steur. Beeldhouwen en boetseren leerde hij er van A.W. Odé en Karel Sluijterman bracht hem de kennis over interieurs bij. Tot zijn studiegenoten behoorden de broers A. en A.J. van der Steur, P. Briët, A. Siebers en J. Buijs. Een illuster gezelschap van ontwerpers, dat zich oriënteerde op de ambachtelijke tradities van de architectuur, met aandacht voor de locatie, voor de tradities van de Nederlandse architectuur en voor detailleringen en materiaaltoepassingen.
Voorbeelden voor hun benadering van architectuuropgaven vonden zij onder meer in Scandinavië. In Delft kenden ze hun voorbeelden uit Zweden, Noorwegen en Denemarken. Sommigen haalden zelfs hun vrouw uit Scandinavië. Friedhoff beperkte zich in zijn inspiratie tot bijvoorbeeld thema’s uit het stadhuis van Stockholm (Ragnar Østberg, 1911-1923). De gevelcompositie, de torenvorm en delen van het interieur daarvan zijn in het stadhuis van Enschede goed te herkennen.

Die Scandinavische oriëntatie heeft de toepassing van baksteen en natuursteen gemeen met de Hollandse traditie die in Delft door Evers werd vertegenwoordigd. Daar stond het spelen met ‘bak- en bergsteen’ al sinds 1863 centraal, omdat het kenmerkend werd geacht voor de bloeiperiode van de Nederlandse architectuur rond 1600, met Lieven de Key en Hendrick de Keijser. Friedhoff detailleert deze materialen met een sublieme perfectie, zowel in zijn gevels als zijn interieurs. Die perfectie treft in Enschede vooral, omdat het stadhuis zijn eerste opdracht van enig formaat is (resultaat van een prijsvraag in 1929). Wie zijn latere ontwerpen ziet, herkent steeds weer de vormen, materialen en wijze van detailleren uit dat stadhuis. Dat geldt voor het (inmiddels gesloopte) Ministerie van Onderwijs en dat van LNV, maar ook voor zijn woonhuizen en de Christian Science kerk in Amsterdam.

Ook de integratie van beeldende kunst en architectuur is een thema in het werk van Friedhoff dat na Enschede telkens in zijn werk terugkeert. Ook hier is de traditie van het ‘gesamtkunstwerk’ in de Nederlandse architectuurgeschiedenis en in de Scandinavische voorbeelden de bron van inspiratie. Naar voorbeeld van het gemeentelijke programma in vooroorlogs Amsterdam zorgt Friedhoff na de oorlog, in zijn functie van rijksbouwmeester, voor de institutionalisering van die kunsttoepassingen in de 1%-regeling.

Tot de juweeltjes op de expositie horen de particularia uit het bezit van de familie Friedhoff, de meubelen uit diverse gebouwen en de tekeningen die Friedhoff als rijksbouwmeester (1946-1958) maakte voor een nieuw regeringscentrum in Den Haag. Voor alle latere stedenbouwkundige problemen van de Hofstad rondom de Koekamp, Oranje Buitensingel en Spui (de plekken waar het rijk nu zijn ministeries concentreert) gaf Friedhoff hier in één tekening een mooie oplossing. Het beheersen van het ontwerp ‘van stoel tot stad’ was bepaald niet alleen aan de modernistische Bakema’s voorbehouden.