Recensie

Publiek domein

Er was eens, heel lang geleden, een stad waar alle inwoners gelukkig waren. Er waren mooie straten, pleinen, lanen, plantsoenen en parken. In het centrum stonden het stadhuis, de beurs, de waag en de grote kerk gebroederlijk aan het grootste plein van de stad. Overdag was het een drukte van jewelste, vooral op marktpleinen en in straten daar naar toe. ’s Nachts sliep de stad. Deze sprookjeswereld bestaat natuurlijk niet meer en is opgegaan in een groter geheel met meerdere centra, draait 24 uur per dag, kent een enorme functiespreiding en is wat dat betreft zo diffuus geworden dat ze soms onzichtbaar is. Waar bevindt zich het stedelijke leven in deze stad? Op zoek naar nieuw publiek domein geeft het antwoord.

Consumptie van events

Plaatsen waar het druk is, waar veel verschillende soorten mensen elkaar tegen kunnen komen, heten tegenwoordig ‘publiek domein’. Niet ieder openbare ruimte is publiek domein, en niet ieder publiek domein bevindt zich in de openlucht of is plaatsgebonden. ‘Publiek domein is (…) niet zozeer een plek als wel een ervaring’, schrijven Maarten Hajer en Arnold Reijndorp in Op zoek naar nieuw publiek domein. Het zit dus vooral tussen de oren, dat big city-gevoel. Maar waar vinden we dat nog? In de netwerkstad van tegenwoordig, de agglomeratie waar alles te vinden is, is het publieke domein vaak verstopt, terwijl de plekken die daar van oudsher voor waren, die rol niet meer hebben. Is het de stationshal? Dat kan. Het winkelcentrum? Waarom niet? Als er ergens iets te beleven valt, het liefst niet overgeregisseerd, dan is het in potentie een plek die publiek domein kan worden. De mens consumeert tegenwoordig ‘events’ en vermijdt ‘negatieve elementen van modernisering’. En dat doen we niet alleen bij de keuze van onze woonplek, maar ook als we winkelen of recreëren..

Ontwerp

Hoe moeten ontwerpers daar mee omgaan? De schrijvers stellen dat het vooral de grensgebieden zijn waar verschillende werelden elkaar raken. Het niet uitsluiten van wie of wat dan ook, daar gaat het om. ‘Het leidende principe van de stedenbouw was(…) altijd scheiding’, schrijven de auteurs. Dat moet omgedraaid om publiek domein te kunnen scheppen. Maar zijn we sinds het invoeren van het compacte-stadbeleid niet al aan het mengen? En hoe ver moet je gaan met dat mengen? Een stationshal met veel winkels erin, is dat nog wel een stationshal? Wat heb ik aan al dat winkelende publiek als ik mijn trein moet halen? En wat als die winkels dicht zijn, met de noodzakelijk rolluiken? Dan zijn op dat station – juist door de aanwezigheid van al die gezellige winkeltjes – ’s nachts de ‘gevoelens van verveling en onveiligheid’ nog veel meer aanwezig, terwijl het vermijden daarvan juist de reden was om die winkels daar te plaatsen.

Patatgeneratie

Op zoek naar nieuw publiek domein is een interessant boekje met prachtig beeldmateriaal, en is – zoals altijd bij Reijndorp en Hajer – uitstekend geschreven. Het is verstandig dat er ook een Engelse versie verkrijgbaar is, want in Urban Spaces No. 2 zien we vooral hoe het niet moet, publiek domein maken. De Amerikaanse architecten die in dat boek staan, zouden eens iets van Reijndorp en Hajer moeten lezen. Terwijl beide heren waarschuwen dat ‘wanneer plekken te glad worden’, ze voorspelbaar worden en hun aantrekkingskracht vermindert, druipt in Urban Spaces de gladheid van de pagina’s. De door ontwerpers vaak gebezigde woorden ‘allure’, ‘spektakel’ en ‘kwaliteit’, blijken in de internationale projectontwikkeling vooral synoniem aan gouden deurknoppen, misplaatste neon en rozerood belichte fonteinen. Architectuur van een patatgeneratie: de ene dikke Mall na de andere, al dan niet overdekt, met alle ingrediënten die ons moeten doen denken aan de sprookjesstad uit het begin van dit verhaal. Zwervers zijn verboden of – voor een stukje echt stadsgevoel – worden door acteurs gespeeld. Voorspelbare new-urbanism (u weet wel, die Disney-dorpjes met een hek erom), maar evenzo behaagzieke en voorspelbare, ‘industriële knipogen’, met veel glas en staal passeren de revue. Gebrek aan authenticiteit is volgens Hajer en Reijndorp niet eens zo erg, zolang de ‘spanning van een confrontatie met het onbekende’ nog gevoeld kan worden. Maar ook die lijkt in Urban Spaces met één knallende ‘kwaliteitsslag openbare ruimte’ van kaart geveegd. En dat is dodelijk.