Recensie

It”s new, try it: Supermodernisme

Onlangs verscheen de nieuwste publicatie van Hans Ibelings getiteld Supermodernisme, architectuur in het tijdperk van globalisering. Ter gelegenheid hiervan én ter ere van het verschijnen van Het Jaarboek organiseerde NAi uitgevers op vrijdag 8 mei een debat tussen vakgenoten over het fenomeen Supermodernisme.

Supermodernisme is een term die ontleend is aan een publicatie van de antropoloog Marc Angé. Met deze term beschrijft hij de conditie die zich uit in de wijze waarop wordt omgegaan met plaats en ruimte en met name die ruimten waar mensen geen relatie mee hebben, de zogenaamde non-places. Deze non-places zijn een product van de toenemende globalisering. Ibelings constateert in zijn boek dat de architectuur van deze non-places een gemeenschappelijke kenmerk vertoont, namelijk een breuk met het postmodernisme. Zo ontleent de architectuur van non-places niet meer haar identiteit aan de situering van het gebouw, ontbreekt een symboliek, het gaat bij deze gebouwen om de ervaring, het gevoel en geeft deze architectuur een herwaardering van de moderne architectuur te zien door haar nadruk op de esthetiek en de bijna kritiekloze manier waarop de techniek wordt gevolgd.

Om dit Supermodernisme goed te kunnen beschrijven is het nodig om een nieuw begrippenkader te ontwikkelen. Ibelings hoopt met zijn essay daartoe bij te dragen. Echter voordat een nieuw begrippenkader wordt ontwikkeld, zal men zich moeten afvragen of dit daadwerkelijk nodig is. De eerste vraag die gesteld dient te worden is, of 'ismes' nog wel relevant zijn, juist in dit tijdperk van globalisering? Dit is natuurlijk een erg postmoderne vraag en daardoor niet van toepassing op het Supermodernisme wanneer we Ibelings betoogtrant volgen. Het is wel legitiem om te vragen of een beweging, 'isme', vooral tijdens een mogelijke ontwikkeling al geconstateerd kan worden. Andere 'ismes' kregen immers hun label opgeplakt toen ze tamelijk ontwikkeld waren. Ibelings noemt in zijn boek vier publicaties die het fenomeen dat hij Supermodernisme noemt, behandelen. Zelf schrijft hij dat in deze publicaties steeds dezelfde architectenbureaus met veelal dezelfde bouwwerken te zien zijn. Ook in zijn boek komt hij niet met andere voorbeelden aan. Kan je op grond van zo weinig voorbeelden spreken van een nieuwe beweging, helemaal wanneer een ideologie ontbreekt? Is het niet meer dan een modegril? De tijd zal dit moeten uitwijzen. Een tijd die Ibelings zichzelf niet gunt.

Niet alle constateringen van Ibelings zijn even doordacht. Zo heeft Ibelings het over de luchthavens als hét voorbeeld van een non-place. Wat het museum was voor het postmodernisme, nog nooit zijn zoveel musea gebouwd in een periode die gericht is op het bewaren en conserveren van historie, zo is volgens Ibelings de luchthaven het icoon van het Supermodernisme, de globalisering. Het feit dat nu zoveel luchthavens worden gebouwd is voor Ibelings aanleiding om te constateren dat er 'iets' gaande is. Maar zijn luchthavens nog wel non-places? Waren het vroeger gebouwen waar je alleen maar naar toe ging om op reis te gaan, tegenwoordig zijn het kleine steden aan het worden waar mensen naar toe gaan om te recreëren, te winkelen, voor een dagje uit. Na afloop van het debat in het NAi zegde Ibelings toe de kritiek uit de zaal te zullen meenemen voor de volgende editie.

Een belangrijke vraag uit de zaal was die naar Ibelings intenties: wilde hij een nieuw 'isme' poneren of een wezenlijke bijdrage leveren aan het architecuurdebat? Het antwoord was natuurlijk het leveren van een bijdrage. Een suggesties voor de volgende editie is dan ook om als eerste de titel te veranderen.