Met de opening van de tentoonstelling ‘Jos. Klijnen, meester van de situatie’, zaterdag 4 juli in het Heerlense studiecentrum voor architectuur Vitruvianum, wordt een waar Klijnen-offensief ingezet.
Het NAi zal de tentoonstelling in het najaar overnemen, er wordt een oeuvrecatalogus in de serie BONAS gepresenteerd, Uitgeverij 010 zal in het najaar een publicatie in de reeks ‘Monografieën Stedenbouwkundigen’ uitgeven en in januari 1999 zal in het NAi een symposium over de rol van Klijnen in relatie tot de actuele stedenbouw worden georganiseerd. Wie was die Klijnen eigenlijk?
Als we de tekst uitnodigingskaart mogen geloven is het onbegrijpelijk dat een dergelijke ontwerper zo onbekend is gebleven. We citeren deze tekst hierna in zijn geheel, omdat we zelf geen betere introductie zouden kunnen bedenken en omdat het iets zegt over de bewondering en het enthousiasme waarmee de organisatoren Klijnen aan de vergetelheid willen onttrekken.
Jos. Klijnen (Maastricht 1887 – Den Haag 1973) wordt gezien als de Nederlandse pionier van de Organische Stad en is een representant van de Rotterdamse avant-garde van de jaren twintig. Het oeuvre van Klijnen is uniek. Als een der weinigen was hij gedurende zijn hele loopbaan in staat tegenstellingen te overbruggen. Authentieke en streekeigen elementen combineerde hij met impulsen uit de nationale en internationale avant-garde. Daarbij beschouwde hij stedenbouw en architectuur als een onverbrekelijke eenheid. Het leverde hem de bewondering op van uiteenlopende architecten als J.J.P. Oud, M. Stam en M.J. Granpré Molière. Door zijn deelname aan opbouw en zijn samenwerking met de jonge Granpré Molière oefende Klijnen belangrijke invloed uit op de ontwikkeling van de Nederlandse stedenbouw. In het Bos- en Parkplan Kralingen in Rotterdam introduceerde Klijnen het nieuwe fenomeen van het gebruikspark op een voor Nederland ongekend grote schaal.
Klijnen zocht naar een kritische methodiek voor de stedenbouw die de nadruk legde op verkeer, recreatie, vervlechting van stad en landschap, verknoping van schaalniveaus en spel met de morfologische context. Met name op de belangrijke steden in de provincie Limburg heeft hij decennia lang als stedenbouwkundig adviseur een indringend en duurzaam stempel gedrukt. Groene wiggen van Klijnen zijn vandaag als zorgvuldig vormgegeven actieve ruimten van grote waarde in de omgang met de daar voortschrijdende verstedelijking.
In de architectuur ontwikkelde Klijnen een artistieke en expressionistische vormentaal welke door zijn vaak rebelse en experimentele geest een markante plaats in het Nederlandse architectuurlandschap inneemt. Zijn ontwerpen zijn ruimtesculpturen in een vloeiende, maar in alle dimensies precies gedefinieerde ruimte. ze tonen hem als ‘meester van de situatie’, die verlangde naar een nog niet bestaande discipline ‘ergens tussen architectuur en stedenbouw in’.
Met de enthousiaste toon van bovenstaande tekst lijken de organisatoren de Nederlandse architectuurkritiek en -historie op een enorme blinde vlek te willen wijzen. Het doet ons denken aan de manier waarop in de jaren tachtig, ook al vanuit Heerlen, de grandioze come-back van Frits Peutz is georkestreerd. Evenals Klijnen was Peutz een geniale buitenstaander die moeilijk langs de hoofdlijnen van de architectuurgeschiedenis te plaatsen was. Of het de organisatoren lukt om Klijnen evenals Peutz definitief op de Architectuurkaart van Nederland te plaatsen is voorlopig nog de vraag. Aan gebrek aan enthousiasme van de organisatoren van het Klijnen-offensief zal het in elk geval niet liggen.