Feature

East meets West

‘Er is een grote vraag naar burger-vriendelijke musea, met een vriendelijke architectuur. Ik probeer altijd zulke aantrekkelijke nieuwe musea te bouwen. Ik geloof dat niet alleen musea, maar ook architectuur, de geest van de tijd moeten uitdrukken. Daarom is voor mij architectuur filosofie’, aldus Kisho Kurokawa, de ontwerper van de nieuwe vleugel voor het Amsterdamse Van Gogh museum.

Kurokawa (1934) maakte deel uit van de Metabolisten, een Japanse architectuurstroming in de jaren vijftig en zestig die zich kritisch opstelden ten opzichte van de modernistische traditie. Met hun architectuur probeerden zij Oosterse en Westerse invloeden te verenigen. Ook verzetten zij zich tegen de onverandelijkheid van gebouwen. Gebouwen moesten kunnen veranderen al naar gelang de wensen van de maatschappij of haar gebruiker/bewoners. Het bekendste gebouwde voorbeeld van dit gedachtengoed is Kurokawa’s Nakagin Capsuletoren (Tokyo, 1970). Dit gebouw voor alleenstaanden bestaat uit een kern waarin units zijn geplugd. Het idee was dat wanneer men zou verhuizen dit met unit en al zou kunnen gebeuren.

Halverwege de jaren zeventig gaat Kurokawa gebouwen ontwerpen met een meer permanent karakter. Uitgangspunt bij zijn ontwerpen vormt de opvatting dat een ruimte een op zichzelf staand geheel is maar eveneens onderdeel uitmaakt van een groter geheel. Hij stelt zich tot doel om dualismen als privé-openbaar en architectuur-natuur tot een symbiose te brengen. Symbiose definieert Kurokawa als twee partijen met onoverkomelijke verschillen die een verhouding aangaan omdat dit wederzijdse belangen dient, conflict wordt daarbij niet uitgesloten.

De laatste tien jaar maakt Kurokawa in zijn ontwerpen steeds vaker gebruik van abstracte geometrische vormen. Deze vormen, aldus Kurokawa, zijn meerduidig. Ze komen voor in verschillende culturen en roepen daardoor verschillende associaties op. De vormen worden bewust asymmetrisch gerangschikt zoals ook een traditionele Japanse tuin wordt vormgegeven. Dit ontwerpprincipe is terug te vinden in Kurokawa’s ontwerp voor het Ehime Museum of Science en het museum voor moderne kunst in Wakayama, beiden uit 1994. De nieuwe vleugel voor het Van Gogh museum waaraan hij in 1991 begon te ontwerpen, vertoont gelijkenis met beide musea en werd ook ontworpen vanuit dit principe.

Voor Kurokawa bestond zijn grootste opgave eruit om een geslaagde symbiose tussen de nieuwbouw en het bestaande museum tot stand te brengen. Het door Rietveld ontworpen museum kenmerkt zich door de heldere geometrische vormen en een strak grid. Het eerste ontwerp voor de nieuwe vleugel had een cirkelvormig grondplan. In de periode dat Kurokawa hieraan werkte, maakte Sven-Ingvar Andersson zijn ontwerp voor het Museumplein. Het bleek dat een lichtlijn die Andersson dwars over het plein had getekend, Kurokawa’s ontwerp kruiste. Kurokawa werd gevraagd zijn ontwerp aan te passen en tevens de inpact van zijn gebouw op de omgeving te reduceren door 75% van het vloeroppervlak ondergronds te realiseren. In zijn nieuwe ontwerp bleef een eerder getekende vijver gehandhaafd. Het grondplan van het nieuwe ontwerp werd ellipsvormig. De compositie van de bouwdelen is asymmetrisch. De ellips is schuin in tweeën gedeeld waardoor het tentoonstellingsgebouw de vorm kreeg van een halve maan. De rechte wand hiervan helt iets over. In het andere deel van de ellips bevindt zich een verzonken vijver. Op niveau 1 wordt het grondplan doorsneden door een kubus, het prentenkabinet. Met het gebruik van deze vorm verwijst Kurokawa naar het rechthoekige ontwerp van Rietveld, zo ook met de plaatsing van de ellips. De as van de ellips loopt evenwijdig met de schuin geplaatste achtergevel van het bestaande museum.

De nieuwe vleugel wordt door middel van roltrappen vanuit de oudbouw op niveau -1 bereikt. Een omgang langs de vijver leidt de bezoeker tot de tentoonstellingsruimten. Opvallend aan de nieuwe vleugel is de plafondhoogte van twee van de expositieruimten, 5,5 meter en 13 meter, en de daglichttoetreding. De expositieruimte op niveau -1 beschikt over twee grote ramen aan de kant van de vijver en de expositieruimte op niveau 0 krijgt licht door de ramen die geplaatst zijn net onder het dak. Om te voorkomen dat direct zonlicht valt op de kunstwerken is voor de ramen zonwering aangebracht die bij zonneschijn automatisch van onderaf omhoog gaat.

Voor Kurokawa is het te hopen dat de zon niet te vaak schijnt in Amsterdam. Wanneer het grijs weer is lijkt het gebouw met zijn dak en gevels van titaanzink en grijsbruin natuursteen op te lossen in zijn omgeving. Het mysterieuze blauwe licht dat door de ramen onder het dak doorschijnt wekt de indruk dat op het Museumplein heel onopgemerkt een ruimteschip is geland. Kurokawa’s doel om met zijn architectuur uitdrukking te geven aan mens en natuur, omgeving en architectuur, verschillende culturen, globalisme en lokalisme, gevoel en rationaliteit is in Amsterdam gerealiseerd.