Het onderwerp van de DOCOMOMO-NL lezing en excursie op 5 maart was: ‘Het gerestaureerde Academiegebouw van Rietveld in Arnhem’. De opkomst was groot. Van het in 1997 gerestaureerde en gerenoveerde gebouw werden de kunsthistorische, architectonische, bouwfysische en installatietechnische aspecten besproken.
Ida van Zijl, conservator van het Rietveld-Schröderhuis en adjunct-directeur van het Centraal Museum in Utrecht ging in op de plaats van de kunstnijverheidsscholen in het oeuvre van Rietveld. Rietveld lag goed in het culturele circuit en dat had belangrijke gevolgen voor de opdrachten die hij kreeg. Rietveld heeft twee kunstnijverheidsscholen ontworpen, één in Amsterdam en één in Arnhem. Zijn scholen kenmerken zich door de compleet glazen huid en de geknikte aanhechting van vleugels. Verder worden zijn scholen gekenmerkt door een neutraal uiterlijk, een harmonische relatie tussen binnen en buiten en de consequente afstemming van de maatvoering van de ruimten op de maat van prefab elementen. De plattegronden zijn gebaseerd op het leerprogramma van de opleidingen. Het besluit om de vliesgevel toe te passen viel halverwege het proces. Als dit niet was gebeurd had de school een veel geslotener karakter gekregen.
Rietveld had duidelijke ideeën over het onderwijs. De ontwikkeling van de student stond voor hem centraal. Dit leidt tot een neutraal gebouw met ruime werkplaatsen waarin de docent een stimulerende rol speelt. Door de grote glazen raamvlakken is de scheiding tussen de ruime werkplaatsen en de omgeving buiten het gebouw minimaal.
Hubert-Jan Henket van het gelijknamige architectenburo was bij de restauratie betrokken als supervisor. Hij besprak de architectonische aspecten. Hij stelde dat Rietveld in het ontwerp van de kunstnijverheidsscholen universeler is dan in z'n andere ontwerpen. De essentie van dit ontwerp is het minimale. De schil van het gebouw bestaat uit een uiterst gladde vliesgevel om een reeks ranke betonnen kolommen, hart op hart 210 cm.
Henket formuleerde als uitdaging; zodanig tegemoet komen aan de prestatie-eisen dat de kenmerkende rankheid van de gevelconstructie in Rietvelds ontwerp overeind blijft. Hij noemde het een paradox dat bij de verbetering van het ontwerp van een architect die gebruik maakte van de modernste technieken, tot conserveren van de verouderde constructie wordt besloten. Blijkbaar is het instandhouden van een stukje geschiedenis iets anders dan instandhouden volgens de opvattingen van een architect.
Een klimaatgevel en een zwaar gedimensioneerde klimaatinstallatie passeerden de revue als opties om een behaaglijk klimaat te bereiken. De klimaatgevel werd te sophisticated bevonden, het zou de gladheid van de vliesgevel teveel aantasten. Een zware klimaatinstallatie impliceert ten gevolge van de leidingen een aantasting van de ruimtelijkheid van het gebouw aan de binnenzijde. Uiteindelijk werd gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij het oorspronkelijke beeld via een combinatie van bouwkundige en installatietechnische ingrepen.
Ir. W.T. de Waard van ABT Adviesburo voor Bouwtechniek in Velp deed tenslotte uitgebreid verslag van de zoektocht naar glas met een zo hoog mogelijke lichttoetreding en een zo laag mogelijke zontoetreding. Door de afwijzing van de klimaatgevel en buitenzonwering om esthetische redenen, kon de ZTA niet lager worden dan 49%. In combinatie met binnenzonwering moest de ZTA verder worden verlaagd. De ongewenste warmteafstraling van de binnenzonwering blijft overigens wel een probleem, evenals de (on)handigheid van studenten in de omgang met luxaflex.