Het Berlage Instituut Amsterdam, de tweejarige postdoctorale architectuuropleiding, verhuist naar Rotterdam. Vanaf volgend cursusjaar zal het instituut gevestigd zijn in het voormalige Spaarbankgebouw aan de Botersloot.
Als reden voor de verhuizing wordt de nabijheid van het Nederlands Architectuurinstituut en de Technische Universiteiten van Eindhoven en Delft genoemd. Het aantal studenten dat wordt toegelaten tot het instituut zal worden uitgebreid van veertig naar zestig.
Amsterdam – dat zich altijd beroept op haar gunstige klimaat voor jonge kunstenaars – raakt het nu helemaal kwijt. In rap tempo worden de raffelranden van de stad aangeveegd en opgepoetst. Gebouwen waar kunstenaars van diverse pluimage naar hartelust konden experimenteren (Lloyds Hotel, de Silo, Vrieshuis Amerika om maar enkele te noemen) worden leeggehaald en verbouwd tot appartementen en woon-werkruimtes, die gezien de huidige huizenprijzen in Amsterdam alleen kunstenaars van naam zich kunnen veroorloven.
Na kunstenaars verdwijnt nu ook dit laboratorium voor architectuur. De voor onderwijs noodzakelijke nabijheid van andere instituten is in Rotterdam van een andere orde dan in Amsterdam. De nabijheid van ARCAM en de Academie van Bouwkunst heeft naar het zich laat aanzien schijnbaar nooit de gewenste chemische reactie tot stand gebracht. De verhuizing van het Berlage naar Rotterdam is vanuit het standpunt van het instituut bezien daarom zeer begrijpelijk, voor Amsterdam en de Amsterdamse architectuurwereld betekent het een groot verlies. Voor Rotterdam betekent het een versterking van een cultuurpolitiek die in toenemende mate gericht is op de zogenaamde 'toegepaste kunsten.'