Feature

Public/Relation

Vrijdag 10 december jl werd in het NAi een symposium gehouden met als titel Public/Relation. Het culturele en politieke potentieel van kunst in de openbare ruimte. Dit keer geen verplicht nummer met twee sprekers die het roerend met elkaar eens zijn en een moderator die hierdoor voor de onmogelijke opgave staat een discussie op gang te brengen, dit alles in een tijdsbestek van 45 minuten. Nee, een echt symposium dat van tien uur ’s morgens tot halfzes ’s middags duurde, met interessante sprekers, discussies en moderatoren die zich goed hadden voorbereid.

Vrolikstraat: Kunst, tijdelijk en in samenwerking met buurtbewoners

In het deel voor de lunchpauze stonden twee lezingen op het programma: één van Scott Lash (socioloog) en een voordracht van Thije Adams (directeur algemeen cultuurbeleid van het ministerie van OC&W). Zij verzorgden het kader – Lash vanuit de onderzoekskant en Adams vanuit de beleidskant – waarbinnen, na de pauze, de praktijk werd getoetst met de case study Leidsche Rijn.

Aaron Betsky (curator van het museum van moderne kunst in San Fransisco en een van de moderatoren) opende het symposium met een anekdote over de architect Eric Moss. Moss had zichzelf als kunstenaar aangesteld toen er kunst op een van zijn gebouwen moest komen. Hij ontwierp een gevel die functieloos was, een bewijs volgens Moss dat het hier ging om een kunstwerk. Deze actie zorgde voor een controverse en maakte een discussie los over de rol van kunst in de openbare ruimte. Betsky pleitte voor een integratie van kunst en architectuur, en tegen kunst als later toegevoegde waarde.

Lash betoogde dat de stad als polis een achterhaald idee was en dat daarom het idee van Leidsche Rijn om door kunst identiteit te geven aan deze nieuwe stad gedateerd is, juist omdat identiteit uitgaat van het oude begrip stad. Volgens Lash dient identiteit nu begrepen te worden vanuit netwerken. De tijd dat iemands werk en sociale leven zich afspeelde in één stad is lang voorbij. ‘Non identity becomes our identity’.

Vogelhuisjes: Kunst op architectuur

In de middag bevestigde Ivo Nio (socioloog) een deel van Lash’ verhaal. Volgens hem wordt identiteit niet meer bepaald door de fysieke woonomgeving maar door hun specifieke netwerken waardoor mensen een eigen stad construeren met een eigen identiteit. De identiteit die mensen nog ontlenen aan hun woonomgeving is niet meer op het niveau van de wijk of de buurt, maar op het niveau van de straat of huizenblok.

Adams constateert dat veel kunstwerken in de openbare ruimte het slachtoffer worden van vandalisme omdat de buurt het werk ziet als indringer van hun publieke ruimte. Volgens Adams kan dit voorkomen worden wanneer de kunstenaar bij het maken van een kunstwerk zich open stelt voor de inbreng van buurtbewoners. Hij sprak over het herstellen van de relatie tussen de samenleving en de kunstenaar.

In het deel na de lunchpauze werd de case study Leidsche Rijn behandeld. Moderator Koen Brams (kunstcriticus van De Witte Raaf) interviewde Annemiek Ryckenberg (wethouder Ruimtelijke Ordening Utrecht), Ton van Gestel van het Praktijkbureau Beeldende Kunstopdrachten, Ivo Nio, Wouter Vanstiphout (medeontwerper van het masterplan Leidsche Rijn) en Jan van Adrichem (medeopsteller Kunstplan Leidsche Rijn).

Leidsche Rijn, een VINEX-locatie nabij Utrecht, wordt een nieuwe woonwijk met 30.000 woningen die over twintig jaar gereed moet zijn. Het masterplan dat MAX 2 in 1994 ontwierp, kenmerkt zich door het ontbreken van een stedenbouwkundig eindbeeld. Het beeld en de vorm van de stad wordt gezien als deels onvoorspelbare resultaten van dynamische processen. Er worden strategieën ontvouwd die het ontstaan van deze processen moeten generen en hun ontwikkelingen moeten manipuleren. De infrastructuur wordt gezien als een belangrijk sturingsmechanisme en als zodanig ingezet als stedenbouwkundig ontwerpinstrumentarium.

De Adviescommissie voor Beeldende Kunsten stelde in 1996 Het Kunstplan Een sneeuwbal van 10 milj. op – de titel refereert aan de 10 miljoen gulden die beschikbaar is voor kunst in de openbare ruimte van Leidsche Rijn. De commissie stelt dat een groot beeldend kunstproject de identiteit van Leidsche Rijn sterk zou helpen. ‘Juist de beeldende kunst is, in samenwerking met architectuur en planologie, bij uitstek in staat om Leidsche Rijn een ‘gezicht’ te geven’. De adviescommissie is daarom van mening ‘dat het haar bijzonder belangrijk lijkt dat de sectie beeldende kunst zo snel mogelijk gaat deelnemen aan de discussies over de ontwikkeling van Leidsche Rijn’. Tevens verklaart de commissie in het Kunstplan een voorstander te zijn van de voorgestelde dynamiek en wil zich daarom niet reeds vastleggen op nauw omschreven projecten.

Hoe anders het in de praktijk kan lopen, bleek uit de interviews en de discussie die daarna ontstond. Hoewel de eerste woningen reeds bewoond worden en er in de gemeenteraad van Utrecht is gesproken over een eerste kunstwerk in Leidsche Rijn, een reliëf op een woningenblok, is de adviescommissie recentelijk begonnen met het samenstellen van een commissie die moet gaan adviseren over de kunst; zo is het machtige Praktijkbureau pas sinds enkele maanden betrokken bij Leidsche Rijn.

Vanstiphout die het kunstenplan vlak voor het symposium voor het eerst las, verklaarde zich tegenstander van kunst in de openbare ruimte van Leidsche Rijn. Max 2 had een plan gemaakt dat geen mal is voor een sociale cultuur en hij meende dat met het kunstplan de samenhang werd teruggebracht die zij bewust eruit hadden gehaald. Wanneer Vanstiphout het plan beter zou hebben gelezen, was hij niet tot deze conclusie gekomen. Van Adrichem, toch een van de opstellers van het plan, verzuimde Vanstiphout hierop te wijzen. Stellingen werden betrokken en er ontstond een verhitte discussie over de functie van kunst. Waarbij iemand in de zaal opmerkte dat deze discussie onzinnig was omdat toch ook niet gevraagd werd waarom architectuur nodig is.

Toen de vraag werd gesteld waarom kunst in de openbare ruimte van belang is, luidde één van de antwoorden dat het proces van het tot stand brengen van een kunstwerk, de samenwerking van de kunstenaar met de buurtbewoners iets positiefs kan toevoegen aan de samenleving omdat het nu eenmaal leuk is om samen aan iets te werken.

En zo lijkt het allemaal toch nog goed te kunnen komen. Mensen ontlenen hun identiteit van hun woonomgeving aan de straat waar ze wonen (Nio); het contact tussen kunstenaars en samenleving moet worden hersteld (Adams), het masterplan Leidsche Rijn biedt ruimte aan dynamische processen en eigen intiatieven (Vanstiphout); en kunst in de openbare ruimte is leuk vanwege de samenhorigheid die ontstaat bij het tot stand brengen ervan (kunstenaar uit de zaal). Nu nog de juiste mensen in de kunstcommissie en Leidsche Rijn wordt straks the place to be.