Ieder jaar op 19 maart, de datum waarop in 1997 het referendum Wel of Geen IJburg werd gehouden, organiseert het hoofdstedelijke ARCAM de Dag van IJburg. Tijdens deze bijeenkomsten wordt over de laatste stand van zake betreffende de voortgang van IJburg gesproken.
Voor wie het even vergeten mocht zijn: IJburg is de jaren negentig variant van het Pampusplan van J.B. Bakema uit 1964. In het IJsselmeer voor de Diemerzeedijk worden een aantal eilanden gemaakt en hierop wordt Amsterdams nieuwste stadsuitbreiding gerealiseerd. In februari 2001 gaat de eerste paal de grond in en vanaf die tijd zullen er vijf jaar lang, jaarlijks gemiddeld 1500 woningen worden gebouwd. Het eerste eiland dat bebouwd zal worden heet Haveneiland. Het programma betreft hier ten minste 3.600 woningen waarvan 45% gestapeld een 55% eengezinswoningen (70% vrije sector waarvan 10% zogenaamde vrije kavels zijn en 30% sociale sector).
Het programma is in de loop van de jaren aangepast ten behoeve van een meer gedifferentieerd woonmilieu; zo moeten woningen rolstoelproef zijn en zijn voorzieningen getroffen om meer bedrijvigheid in de woonwijk te krijgen. Alle ruimtes op het maaiveld moeten 3,5 meter hoog zijn en verspreidt over het eiland komen drie zogenaamde solids te staan; gebouwen van 32 meter hoog, met vrij indeelbare vloeren die verschillende activiteiten in zich moeten kunnen opnemen. De solids zullen ontworpen worden door Marian van der Waals (Zeinstra & Van der Waals), Frits van Dongen (Architekten Cie.) en Felix Claus (Claus en Kaan Architekten).
Haveneiland is gridvormig verkaveld. Omdat de gemeente en de consortia, bestaande uit beleggers, ontwikkelaars en woningbouwverenigingen, kost wat kost geen saai ogende buitenwijk bouwen – kernwoord is een gevarieerd stadsbeeld – is niet gekozen voor een uitgewerkt stedenbouwkundig plan maar zijn er spelregels opgesteld. Spelregels die de regels voor Mahjong doen verbleken. Zo hebben dertig architecten ieder een ensemble ontworpen. Het programma hiervoor was zodanig dat ze niet slechts konden volstaan met alleen het bebouwen van de randen. Het ensemble wordt door de coördinerende architect samen met andere architecten ingevuld waarbij de coördineerde architect zorg moet dragen dat de plannen voor 'zijn' ensemble goedkeurig krijgt van het supervisieteam en de welstand. Een blok binnen het ensemble mag maximaal 80 woningen bevatten en een architect mag maar maximaal 40 aaneengesloten woningen ontwerpen. Tevens moet er in de ensembles ook plek zijn ingeruimd voor 'vrije kavels'.
Wouter Vanstiphout (Crimson) was gevraagd een kritisch commentaar te leveren op de plannen. De stellingen die hij formuleerde waren scherp. Zo constateerde hij dat de wens om te komen tot een gevarieerd stadsbeeld een enorme inspanning vergde. In plaats van een strak van bovenop opgelegd stedenbouwkundig plan werd nu door middel van de opgestelde regels van binnenuit enorme controle uitgeoefend. Hij stelde dat de 30 coördineerde architecten nooit in staat zullen zijn om werkelijk te komen tot een gedifferentieerd stadsbeeld omdat zij allen een zelfde soort architectuur ontwerpen. Vanstiphout sprak van een neo-modernistische smaakconsensus. Hij vroeg zich af waarom er geen slechte architecten tussen zaten of architecten met een meer neo-barokke vormentaal. Ook zette hij vraagtekens of de gewenste ambitie van stedelijkheid ook gehaald zal worden. Stedelijkheid heeft immers niet te maken met dichtheid maar met wijkoverschrijdende activiteiten. De stedelijke aspecten zijn in dit plan volgens hem een toegevoegde (markt)waarde en vormen geen symbiose met het woonprogramma. En hij vroeg zich vertwijfeld af, of de aalscholver en de Turkse familie waarover wordt gesproken niet ook alleen maar een toegevoegde waarde is. Vanstiphout pleitte ervoor dat er werkelijk keuzes zouden worden gemaakt. Dat, wanneer men werkelijk een stedelijk milieu nastreeft, men de stedenbouwkundige weer als regisseur inzet. In een economie die wordt bepaald door ervaringen zouden ook zij zich moeten gaan toeleggen op het aanbieden van ervaringen die dienen te domineren over wat wordt aangeboden.
Ton Schaap, stedenbouwkundige van de dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam, reageerde hierop door te zeggen dat door de tijdsdruk er weinig of geen tijd was voor reflectie. Stedelijkheid zou onder meer ontstaan door de openbare ruimtes werkelijk openbaar te maken. Kees Rijnboutt, lid supervisieteam IJburg, voegde hier aan toe dat ze helaas maar vijf jaar de tijd hadden om een nieuw stuk stad te maken en geen vijftig jaar. Een deel onbebouwd laten, Rijnboutt had het over 10%, zou een optie kunnen zijn. In hoeverre dit daadwerkelijk ook gaat gebeuren, werd niet duidelijk. Het is de vraag of wanneer het plan van Bakema zou zijn uitgevoerd er direct sprake zou zijn geweest van een stedelijk milieu. Grote kans dat het plan met winkels, woningen en kantoren waarin 350.000 mensen zouden moeten wonen, werken en recreëren ook niet eerst een appendix van Amsterdam zou zijn geworden, net als de Bijlmermeer. De geschiedenis leert immers dat een waarlijk stedelijk milieu pas ontstaat na jaren, door ontwikkelingen die niet te voorzien zijn. Het niet uitsluiten van dergelijke ontwikkelingen, zoals nu getracht wordt op IJburg, is daarom nu de beste mogelijke optie.