Bouwen voor jezelf of je eigen familie lijkt een favoriete bezigheid van architecten. Kijk in een monografie en de eerste bouwwerken zijn vaak het eigen woonhuis of een huis voor een familielid.
Frank Gehry brak door met de deconstructivistische verbouwing van zijn suburban home in Malibu. Toyo Ito werd bekend met een introspectief huis voor zijn zus. Beth Dunlop werd zo gefascineerd door het bouwen voor de eigen familie, dat ze vijfentwintig (Amerikaanse) voorbeelden verzamelde en bundelde in een boek. Dunlop heeft veel aandacht voor de onderlinge verhoudingen tussen kind (architect) en ouder (opdrachtgever), maar erg hard drukt ze in haar interviews niet door over de bijzondere relatie en de voetangels die tijdens het ontwerpproces op de loer lagen. De teksten zijn zeker informatief, maar hier en daar ook wel wat babbelig.Dunlop maakt in haar introductie een verschil tussen de woorden 'home' en 'house'. Een 'home' gaat over huiselijkheid, intimiteit, misschien zelfs wel nostalgie. Een 'house' is een neutrale fysieke enveloppe. Het mag duidelijk zijn. De architecten ontwierpen voor hun ouders 'homes', de 'houses' bewaarden ze voor minder bekende opdrachtgevers. Soms leidde die hang naar comfort tot een ontwerp dat als boegbeeld van een stroming ging functioneren, zoals bij Roberto Venturi's woning voor zijn moeder in Chesnut Hill, Pennsyvania, een ikoon van het postmodernisme. Andere architecten deden wel voorzichtige vormexperimenten, maar de meeste ontwerpen vertonen toch een hang naar traditionele villabouw. Dunlop geeft een leuke voorzet, maar het wachten is op een auteur die een inhoudelijker boek maakt over architecten die bouwen voor zichzelf en hun familie.