Nieuws

Jaarboek 99-00

Het is lente en dus is er weer een nieuw Jaarboek Architectuur in Nederland. De aflevering 1999-2000 vertoont geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van de voorgaande. Het gebruikelijke gemopper over het gebrek aan visie en stellingname zal dus ook wel weer te horen zijn. Maar eigenlijk is dit gebrek de grootste kwaliteit van het Jaarboek: het is wat het is: een overzicht van het afgelopen architectuurjaar.

Het is niet zo moeilijk om een verlanglijstje op te maken van 'een echt goed Jaarboek': een meer vooruitziende blik, meer aandacht voor consequent genegeerde vakgebieden zoals bijvoorbeeld restauratie, meer aandacht voor de vakuitoefening, meer tekst bij de projecten, meer kritische reflectie op de opgenomen projecten, meer aandacht en kennis bij de redactie voor bouwtechnische aspecten en niet zoals nu de door de architecten geclaimde technische prestaties overschrijven (als er al aandacht aan gegeven wordt), minder glossy foto's, meer plattegronden, doorsneden aanzichten, meer aandacht voor de context en de traditie waarbinnen zij tot stand kwamen, eindelijk eens andere namen…..

Ook het voorwoord van de hoofdredacteur (Hans Ibelings vervult deze rol dit jaar voor het laatst) is weer als vanouds: grotendeels een verantwoording waarom het Jaarboek is zoals het is en waarom de verlangens van de critici opnieuw slechts in beperkte mate konden worden gehonoreerd, aangevuld met een voorzichtige signalering van een trend (ditmaal de voortgaande opmars van 'de doos'.)

Deze beredeneerde excuses kunnen voortaan achterwege blijven. De consequent volgehouden standaard is juist daarom een kwaliteit geworden. Natuurlijk zijn er wel verschuivingen op te merken. Wie de reeks in zijn geheel overziet merkt bijvoorbeeld dat de aanvankelijk nogal overmatige aandacht voor woningbouw met de nieuwe redacteuren Ibelings en Lootsma langzamerhand verdwenen is. Maar gelukkig overheerst de herkenbaarheid: het handjevol projecten dat niet mag ontbreken, een paar verassingen (dit keer bijvoorbeeld een huisje van John Körmeling), de inleidende teksten en (misschien wel het meest waardevolle onderdeel) de overzichten van benoemingen, prijzen, literatuur en In Memoriam van het afgelopen jaar.

Het Jaarboek is als vanouds, en zo hoort het ook. Het is zo langzamerhand een instituut geworden, met als belangrijkste kenmerk de consequente, algemene lijn: betrouwbaar en degelijk. Voor een deel ook wat saai en voorspelbaar natuurlijk, maar dat is nu eenmaal het kenmerk van instituten. Het kan en mag eigenlijk niet meer al te ver meer van het uitgezette pad afwijken. Het verlanglijstje moet maar op andere plaatsen gerealiseerd worden, daarvoor zijn genoeg mogelijkheden en media: de vakbladen, het internet of desnoods een alternatief, kritisch, tegendraads Nieuw Jaarboek dat zich afzet tegen het door de jaren heen opgebouwde Instituut.