Van 18 juni tot 29 oktober staat het Biënnale terrein in Venetië in het teken van de architectuur. In de 25 landenpaviljoens in het Giardini di Castello en in de ruimten van het nabijgelegen Arsenale doen honderden architecten en tentoonstellingsdirecteuren hun best om het door Massimiliano Fuksas aangedragen thema ‘Città, Less Aesthetics, more Ethics’ te verwoorden. Met wisselend succes.
Fuksas stelt een prikkelend thema aan de orde, de vrijwel absolute aandacht voor de formele kenmerken van de architectuur kan wel een scheutje ethiek gebruiken. Sinds de jaren zeventig wordt een architect die het waagt de maatschappelijke consequenties van zijn handelen aan de orde te brengen amper serieus genomen. Fuksas zelf – geboren in 1944 – heeft de Italiaanse jaren zestig en zeventig meegemaakt. Juist in Italië radicaliseerde de democratiseringsbeweging dusdanig dat geen zinnig mens, laat staan een architect, zich daar nog bij aan wilde sluiten. Het waren dan ook zijn generatiegenoten zoals Rossi en Grassi die als eersten de autonomie van de architectuur predikten (en dit als Rationele Architectuur op de Biënnale presenteerden.) Zijn oproep de ethische aspecten van het vak (opnieuw) onder ogen te zien is daarom opmerkelijk. Maar is de huidige generatie architecten daartoe nog wel bereid? En zo ja, is ze daartoe dan eigenlijk nog wel in staat?
Wie de antwoorden op Fuksas' vraag op de tentoonstelling bekijkt begint daar al snel ernstig aan te twijfelen. Het is voornamelijk Aesthetics, met hier en daar een scheutje Ethics wat de klok slaat.
Dat ook de Biënnale organisatie (of althans de jury voor de paviljoenprijs) niet goed raad weet met het thema blijkt onder meer uit het feit dat de prijs voor het beste paviljoen naar Spanje ging, nota bene een van de meest esthetische presentaties: vijfenveertig maquettes op een voetstuk met een korte tekst. Weliswaar kreeg Jean Nouvel als organisator van de Franse inzending die heel wat kritischer was, een prijs voor de beste interpretatie van het thema, maar toch.
Wat dat betreft behoort ook het Nederlandse paviljoen – NL-Lounge, Private City / Public Home -tot de uitzonderingen. Onder leiding van Kristin Feireiss wordt door een uitgebreid team van medewerkers (zie website) ingegaan op de 'manier waarop ontwikkelingen in de technologie, economie en maatschappij het onderscheid vervagen tussen 'openbaar' en 'privé, en de manier waarop deze ontwikkelingen leiden tot een intrinsiek nieuwe relatie tussen die twee.'
De bezoeker die het voor de gelegenheid geheel afgesloten paviljoen van Rietveld binnengaat en (verplicht) zijn schoenen uitdoet wordt ondergedompeld in de kalme zee van design: mooie vloerbedekking, rustige muziek, prachtig meubilair, fijne boeken (alleen van NAI-Uitgevers jammergenoeg), lekker water en vooral: heerlijk comfortabele bedden die in de vloer verzonken zijn.
Nogal wat esthetics zou je zeggen, maar de films die te zien zijn, zijn minder prettig (hoewel het de vraag is of buitenlanders de beelden van Nederlandse asielzoekerscentra als zodanig zullen herkennen). Met name de door (een deel van) de Forumredactie samengestelde catalogus De-Fence is prikkelend en licht ontregelend. De-Fence wordt als manual aan alle bezoekers meegegeven. De vragenlijsten van Martijn Engelbrecht verleiden de argeloze bezoeker/gebruiker om steeds meer van zijn/haar privé-gegevens prijs te geven.
Als er één plaats is waar de grens tussen het openbare en het privé-domein is vervaagt, dan is dit het Internet. De website die onderdeel is van de Nederlandse inzending biedt een uitgelezen kans om dit te tonen, maar moet helaas worden samengevat als een reeks gemiste kansen.
Niet dat het er slecht uitziet, maar er zou zo veel meer subversieve interactie mogelijk zijn geweest. Webcams bijvoorbeeld, die het ogenschijnlijke privedomein naar de wereld openen, en omgekeerd al die privé webcams die op monitoren in het paviljoen zouden kunnen staan (er is een webcam in het NL-Architects kantoor ingericht: klik op Big Brother in de NL-Loungekaart). 'Interactie' blijft nu beperkt tot een gastenboek en een dagboek van de loungekeepers (de 'sorry not yet available' Chat-knop en de 'one on one' link !?). Voorlopig verslaat een oud medium (de papieren manual) het nieuwe medium op het gebied van diepgang, (milde) subversiviteit en interactiviteit met ruime voorsprong.
Maar zoals gezegd, het Nederlandse paviljoen stelt tenminste een maatschappelijk issue aan de orde, en wordt niet gebruikt als promotie-etalage voor nationale architectenhelden zoals veel van de overige landen. Het meest subversieve paviljoen is echter het Zwitserse. Ten eerste stelt het de openbaarheid van het culturele circus dat de Biënnale ook is aan de orde, door – pontificaal rechts naast de kaartverkoop – een gratis ingang naar het festival aan te bieden. Via een bouwsteiger-trappartij kan men de hoge muur van het festivalterrein over klimmen en door het dak in het Zwitserse paviljoen afdalen. Ten tweede wordt Fort Europa door het onafhankelijke (en ook niet altijd even koosjere Zwitserland) te kijk gezet. In het paviljoen geen mooie plaatjes, geen maquettes, geen design, maar alleen een graffiti muur vol met harde racistische en vreemdelingenhaat aanwakkerende grappen (van het genre: Waarom pleegde Hitler zelfmoord? Hij schrok van de gasrekening.)
Ook het Franse paviljoen doet onder leiding van Jean Nouvel pogingen om buiten de esthetische paden te treden. Dat gebeurd dan wel op de Fransfilosofische slag: alleen tekst in het paviljoen, een 'discussie-vaporetto' die door de Venetiaanse kanalen vaart. Verder is in het Duitse paviljoen een fraaie set kaarten van Berlijn te zien waarop per periode is aangegeven welke gebouwen en stadsstructuren zijn verdwenen. De kaalslag van de laatste twintig/dertig jaar blijkt groter dan de ravage die is aangericht door de Tweede Wereldoorlog.
In het Russische paviljoen zijn prachtige foto's te zien van de fotograaf Utkin. Hij toont het verval van de utopische architectuur in zijn land en geeft daarmee Fuksas een veeg uit de pan: 'Wij weten waar de ethische utopische architectuur die Fuksas nastreeft toe kan leiden'. Bij de aanvaarding van zijn prijs gaf hij ook nog een sneer naar de vele computercowboys onder de vertegenwoordigde architecten: 'Digital architecture looks nice, but natural architecture is al ways better.'
De overige paviljoens zijn min of meer traditioneel ingericht. Erg mooi is het Japanse paviljoen 'City of Girls' dat onder leiding van Isozaki door Kazuyo Sejima en Ryue Nishizawa in ingericht. Als het dan esthetisch moet, doe het dan maar goed. Ultieme schoonheid en kwetsbaarheid van zowel de inrichting van het paviljoen en de directe omgeving als van de foto's van Japanse meisjes van de (Hollandse) fotografe Hellen van Meene.