In de affiche-uitgave ‘Standpunt’ met acht aanbevelingen ten aanzien van de Ruimtelijke Ontwikkeling stelt de BNA onder meer een nieuw op te richten Nationaal Ruimtelijk Planbureau voor. Het rapport is afgelopen maandag aangeboden aan staatssecretaris Rick van der Ploeg. Erg veel verassingen zijn er niet in te lezen.
Met de standpunten reageert de BNA op de onlangs gepubliceerde Architectuurnota en loopt de BNA vooruit op de ooit toch wel eens keer te publiceren Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening van minister Pronk. Na lezing van de Standpunten zullen noch Pronk noch Van der Ploeg schrikken. In grote lijnen zijn de Bond en de politici het eigenlijk wel eens. En wie vindt nou niet dat de grote lijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland beter en wellicht centraler moeten worden geregisseerd (standpunt 1, voor een deel reeds in de Architectuurnota verwerkt) en dat het Rijk voor een aantal concrete beleidsbeslissingen primaire verantwoordelijkheid dient te dragen, maar voor de minder verstrekkende, lokale ontwikkelingen de lagere overheden het initiatief zou moeten laten (standpunt 2: Stuur met Schaarste.)
Dat er weer eens een keer naar de burger moet worden geluisterd (standpunt 3) is een teken dat de sinuscurve van vraag om inspraak blijkbaar weer op een top is aangeland. Dat de stad compleet moet worden gemaakt (standpunt 3 met de vraag om meer gemengde programma's), dat er beter moet worden aangesloten bij de plek (standpunt 4, zie nota Belvedère van vorig jaar), dat Vinex op veel plaatsen vooral dreigt te mislukken dankzij de naïeve grondpolitiek van de overheid (standpunt 6) en dat verantwoordelijkheden en middelen op de juiste plek moeten worden gelegd zodat een groot maatschappelijk draagvlak wordt bewerkstelligd (standpunt 7), daar zal zowat iedereen het over eens zijn.
En hoewel niemand zit te wachten op weer een nieuwe overheidsinstantie zal het instellen van een Ruimtelijk Planbureau waarschijnlijk op weinig weerstand stuiten. In zekere zin functioneert het overleg tussen de verschillende ruimtelijke ministeries al lang (bijvoorbeeld bij de Architectuurnota) als informeel Ruimtelijk Planbureau. Er had kortom wel wat meer peper in de pleitnota mogen zitten.
Het enige standpunt waarbij niet direct een open deur wordt ingetrapt, is de roep om meer aandacht voor het onvoorziene in het ontwerp (standpunt 8: Ontwerp het onvoorziene.) Daarin wordt duidelijk gemaakt dat het bouwen steeds meer een proceskarakter krijgt, waarbij de veranderingen in de tijd in het ontwerpproces moeten worden meegenomen. Alleen dan zijn levensloopbestendige, duurzame gebouwen met toekomstwaarde mogelijk. Het ontwerp als methode tot onderzoek kan daarbij een belangrijke rol spelen.
In dit laatste standpunt is de stem van de nieuwe voorzitter van de BNA, Jan Brouwer duidelijk te herkennen. Zijn voorganger Carel Weeber voerde acht jaar lang een eenmansguerrilla tegen Welstand en lijkt die strijd – tenminste voor een deel – te gaan winnen. De standpuntenlijst die de BNA thans voorlegt is erg breed en – laten we eerlijk zijn – amper verassend, laat staan opruiend. Wellicht dat Brouwer en met hem de BNA er beter aan doen de one-issue strategie van Weeber te herhalen. Concentreer de acties en dus de aandacht op één standpunt en leg de ambitiehorizon niet te dichtbij. Ook al is de roep om de factor tijd in het ontwerp uitdrukkelijk mee te nemen ook niet nieuw (Pronk denkt aan 4D-planning door het Ministerie van Tijd), er valt op dat terrein nog heel wat te veroveren. Tenslotte was Carels strijd tegen welstand ook van alle tijden.