Nieuws

Nederland consumptieland

‘Arbeid, die niet loonend is, moet worden nagelaten’, staat er in een brochure van de Heidemij uit 1934, getiteld ‘Ruilverkaveling, een nationaal belang’. Deze brochure wordt door Gerrie Andela gebruikt in haar boek Kneedbaar landschap, kneedbaar volk, dat uitvoerig ingaat op ruiverkavelingen in Nederland in het midden van de vorige eeuw.
‘Stedebouwkundigen en planologen aller landen vernetwerkt en ontwortelt u’, roept Luuk Boelens aan het einde van zijn inleidend manifest in Nederland netwerkenland. Nu staan juist stedenbouwkundigen en planologen bekend als erg eigenwijs en of ze allemaal reageren op zijn oproep, is nog maar de vraag. Dat Boelens vindt dat er iets moet gebeuren is duidelijk, maar ‘vernetwerken’ en ‘ontwortelen’ moeten in ons landje wel ‘loonend’ zijn, anders blijft het roepen in de woestijn.

Droge voeten

En het lijkt zo makkelijk, ruimtelijke ordening in Nederland. Klein landje aan zee, dus dat kan nooit veel meer zijn dan zorgen dat men elkaar niet in de weg zit en dat we droge voeten houden. Toch gaat dat in de praktijk anders. Als we even uitzoomen en de Nederlandse landschapsgeschiedenis bekijken is het: droogmaken, bewerken, bebouwen, afgraven, onder water laten lopen, inpolderen en straks weer in dienst van waterbeheer of recreatie beschikbaar stellen. Alleen het inklinken gaat altijd op dezelfde manier door. Het lijkt onhandig: het kaartbeeld van Nederland met voldoende ruimte voor water lijkt op dat van 1000 jaar geleden. Toch is het ook logisch: deze acties waren op een bepaald moment nodig en waren een mogelijkheid om geld mee te verdienen of te besparen: ze waren ‘loonend’.

Transformatie

De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland die Gerrie Andela in Kneedbaar landschap, kneedbaar volk beschrijft, zijn onderdeel van dit proces. Het gaat hier in beginsel niet om een landschappelijk proces, maar om een economische ingreep met ruimtelijke gevolgen. Het gezond maken van de agrarische bedrijfstak heeft tot een complete transformatie van het Nederlandse landschap geleid. En met vérstrekkende gevolgen, ook voor onze beleving van het landschap. Welke doorsnee-Nederlander weet wat typisch Nederlands landschap is, laat staan wat de oorspronkelijke vorm (blauw of groen) of functie is geweest? En dan laten we het rechttrekken van waterlopen en landweggetjes nog buiten beschouwing.

Jan de Graaf noemt deze eigenschap in Nederland netwerkenland ‘onbetrouwbare vertrouwdheid’. ‘Wat is echt, wat is onecht, wat is al weer zo lange tijd onecht dat het toch weer echt onecht is’, vraagt hij zich af. Vroeger stonden akkers en graan voor landbouw, maar nu ‘spreken deze tekens een andere taal’. Gerrie Andela komt, in de epiloog van haar minutieuze onderzoek naar de veranderingen in het platteland met een vergelijkbaar verhaal. Natuur(her)ontwikkeling en recreatie zijn tegenwoordig bepalend bij landinrichting, niet de boer. De 50 jaar geleden rechtgetrokken waterlopen moeten weer meanderen, dat is beter voor de natuur en minder saai om naar te kijken en de boer maait een doolhof in z’n maïsveld, om nog wat aan dagjesmensen te kunnen verdienen. Het is in dit verband veelzeggend dat de input over natuurbeleid van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor de 5de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur heet. Jan de Graaf: ‘Het landschap wordt zo wereldwijd consumptiegoed. Als het nog iets moet voortbrengen dan is het een esthetisch behagen.’ Het is duidelijk: ons platteland veranderd van productielandschap in consumptielandschap, Nederland consumptieland.

Trends

In de periode die Andela beschrijft, had de rijksoverheid een cruciale rol en gaf daar ook invulling aan. Nu hebben we te maken met een (misschien al te ver?) teruggetreden overheid of straks zelfs met een – volgens Boelens – machteloze en dus overbodige overheid. Wie Nederland netwerkenland leest, kan niet anders dan concluderen dat de macht van de overheid zo beperkt is geworden, dat ze zich wel anders móet gaan organiseren. Wie vóór ‘groen’ is, wordt bijvoorbeeld eerder lid van Natuurmonumenten dan van een politieke partij. Nederland netwerkenland biedt de overheid gelukkig alternatieven aan. Max van den Berg en Zef Hemel melden in hun bijdrage, met onder andere het Noord-Hollandse Veenweidegebied als voorbeeld, dat de overheid hier vooral conditionerend en faciliterend bezig moet zijn. De ‘fundamentele vluchtigheid en grenzeloosheid van de netwerksamenleving’ zorgen er voor dat de ‘behoefte aan identiteit en cultuurhistorie sterk toenemen’. Een netwerkgerichte overheid kan op dat gebied meer betekenen. Ze kan de cultuurhistorie aanbieden als inspiratiebron voor nieuw, betekenisvol gebruik, waardoor de netwerkmens snapt waar hij is en wat hij ziet. De overheid benadrukt zo het verschil tussen een virtuele en een echte ervaring. Maar is dat wel genoeg? Het Nederlandse landschap is niet vluchtig (de ‘bodem’ is niet voor niets de eerste laag in de 5de nota) en de overheid kan het verschil maken door bij dit belangrijke publieke domein sturend op te treden en het geldtekort bij boeren aan te vullen. Het consumptielandschap levert nog lang niet genoeg op om het bestaan ervan veilig te stellen. En een andere keus heeft de boer eigenlijk niet.

Castells

Het Nederlandse landschap heeft al zoveel meegemaakt dat het nooit meer in iets nieuws kan veranderen, maar altijd terugveranderd in een eerdere situatie. De betekenis en het gebruik zijn veranderd, natuurlijk, en dat is ook het belangrijkste, maar dat is tegelijkertijd wel mensenwerk en niet de uitkomst van actieve ruimtelijke ordening of van een ‘natuurlijke’ ontwikkeling. De mens heeft – in zijn gedaante als toerist – de plaats van het graan ingenomen en test voor de zoveelste keer de maakbaarheid van Nederland.

Urbanist C. van Eesteren maakte het ons mogelijk grip te krijgen op de samenleving van het interbellum, dankzij vier functies van de stad te benoemen (wonen, werken, recreëren en verkeer). Econoom Manuel Castells heeft iets vergelijkbaars gedaan. Zijn theorieën, overtuigend toegankelijk gemaakt in Nederland netwerkenland, geven stedenbouwkundigen een handvat de samenleving van nu te doorgronden en te bewerken. Castells raakt met het benoemen van de space of flows, de ruimte van stromen, de kern van de complexiteit van de huidige netwerksamenleving. Stedenbouw die uitgaat van een ’traditioneel geografisch gebonden begrip van ruimte en tijd’ heeft afgedaan. Maar of Castells theorieën ook echt gebruikt gaan worden en effect hebben op de inrichting van Nederland, weten we pas over een aantal jaar. Voorlopig gedragen de meeste stedenbouwkundigen en planologen aller landen zich er nog niet naar – totdat het ‘loonend’ wordt?