Onder de naam ‘Ontwerpen aan Nederland architectuurbeleid 2001-2004’ werd woensdagavond 14 februari in het NAi een debat gehouden over individueel opdrachtgeverschap. Na een avond discussiëren over het nieuwe beleidsvoornemen om 30 % van de woningbouwproductie te laten invullen door individuele opdrachtgevers, concludeerde Tweede Kamerlid Adri Duivesteijn: ‘De bouwers zijn tegen, de ontwikkelaars zijn tegen en de gemeenten zijn tegen. Dat zijn drie redenen om door te gaan.’
Individueel opdrachtgeverschap is één van de grote projecten die in de architectuurnota Ontwerpen aan Nederland architectuurbeleid 2001-2004 worden genoemd. Deze projecten vallen onder de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Individueel opdrachtgeverschap is 'geadopteerd' door Johan Remkes staatssecretaris bij VROM voor Wonen (voorheen Volkshuisvesting). In de architectuurnota wordt ook gesproken over overkoepelende thema's. Een daarvan is 'Architectuur is voor iedereen': de overheid wil de burger nauwer betrekken bij zaken die betrekking hebben op architectuur en de ruimtelijk inrichting van Nederland. Individueel opdrachtgeverschap wordt gezien als een methode om de burger meer vrijheid en invloed te geven op zijn woonomgeving. Het kabinet streeft ernaar om tussen 2005 en 2010 dertig procent van de woningbouwproductie door zelfbouwers te laten realiseren. Uitgaande van de gemiddelde woningbouwproductie in Nederland tussen 1995-1998, is 30% woningbouwproductie gelijk aan alle woningen die in 1998 in Limburg, Noord-Brabant, Zeeland en de provincie Utrecht gerealiseerd zijn.
Aan het debat over dit beleidsvoornemen namen naast Remkes en Duivesteijn ook deel Sjoerd Soeters (architect), Liesbeth van der Pol (architect), Wietse Patijn (architect) en Peter van der Gugten (ontwikkelaar). Het meeste opmerkelijke aan de avond was wel dat alle sprekers, met uitzondering van Soeters en Van der Gugten, het unaniem eens waren met de stelling dat VINEX-wijken lelijk zijn, ook uit de zaal kwam geen enkele tegenwerping. De stelling werd geponeerd zonder hiervoor bewijzen aan te dragen, noch werd enige poging ondernomen om tot begripsbepaling te komen. Duivesteijn liet een groot aantal dia's zien met naar zijn smaak, voorbeelden van zeer lelijke VINEX-woningen. Soeters was het met hem eens dat sommige woningen inderdaad geen schoonheidsprijs verdienen. Maar veel kon ook niet verwacht worden wanneer gewerkt moest worden met door de overheid vastgestelde budgetten waarvan de hoogte gelijk is aan die van sociale woningbouw. 'Voor fl. 140.000 kun je geen huis bouwen', beet hij Duivesteijn toe.
Het vaststellen of VINEX-wijken en VINEX-woningen nu werkelijk zo lelijk en saai zijn als wordt beweerd, is van essentieel belang voor de discussie over individueel opdrachtgeverschap. In deze discussie wordt er vanuit gegaan dat de burger zijn buik vol heeft van het dictaat dat overheid, architect en ontwikkelaar hem opleggen. Zijn grootste wens is daarom het bouwen van een eigen woonhuis. Remkes deed het voorkomen alsof een ieder die de vraag wordt gesteld, 'zou u uw eigen huis willen bouwen?' deze vraag met een volmondig ja zal beantwoorden.
Waarom worden VINEX-wijken lelijk en saai gevonden? Komt het door de stedenbouw, de programmatische invulling of de woningen zelf? Wanneer blijkt dat de negatieve perceptie te wijten is aan de eerste twee aspecten kan men zich afvragen inhoeverre individueel opdrachtgeverschap daar verandering in kan brengen. Het bedrijven van stedenbouw en het opstellen van het programma is immers zaak van de overheid.
Verhoogt individueel opdrachtgeverschap de kwaliteit van de omgeving? Volgens de voorstanders die avond van de 30% regeling, Remkes en Duivesteijn, is dit wel het geval. Als voorbeeld van kwaliteit verhogende zelfbouw verwees Duivesteijn naar de vrije kavels op Sporenburg (Amsterdam). De overige deelnemers aan het debat meenden dat dit voorbeeld een uitzondering betrof op gangbare praktijk. Soeters toonden voorbeelden uit Lutjebroek om zijn betoog kracht bij te zetten dat niet te veel verwacht moest worden van de kwaliteitsverhogende eigenschappen van individueel opdrachtgeverschap. De meeste onder hen zouden vooral geïnteresseerd zijn in vierkante meters en uitbreidbaarheid van de woning en niet in de kwaliteit van de omgeving. Ook volgens Patijn zou het denken in individualiteit het collectieve ondermijnen. Het samengaan van de individualiteit en de markt leidt volgens hem alleen tot cosmetische variatie en niet tot programmatische variatie, wat volgens hem wel nodig is binnen de woningbouw. De Rotterdamse wethouder Hans Kombrink was ook van mening dat particulier opdrachtgeverschap niet zou leiden tot een kwaliteitsverhoging. De gemeente Rotterdam geeft om die reden ook geen vrije kavels uit. Ook vond Kombrink het op zijn zachts gezegd merkwaardig wanneer Den Haag aan de lagere overheden de wijze van grondverdeling zou gaan dicteren en op deze manier de stedenbouw van een stad zou gaan bepalen.
Welles Nietes 22 februari 2001 Onder de naam 'Ontwerpen aan Nederland architectuurbeleid 2001-2004' werd woensdagavond 14 februari in het NAi een debat gehouden over individueel opdrachtgeverschap. Na een avond discussiëren over het nieuwe beleidsvoornemen om 30 % van de woningbouwproductie te laten invullen door individuele opdrachtgevers, concludeerde Tweede Kamerlid Adri Duivesteijn: 'De bouwers zijn tegen, de ontwikkelaars zijn tegen en de gemeenten zijn tegen. Dat zijn drie redenen om door te gaan.' Individueel opdrachtgeverschap is één van de grote projecten die in de architectuurnota Ontwerpen aan Nederland architectuurbeleid 2001-2004 worden genoemd. Deze projecten vallen onder de directe verantwoordelijkheid van de overheid. Individueel opdrachtgeverschap is 'geadopteerd' door Johan Remkes staatssecretaris bij VROM voor Wonen (voorheen Volkshuisvesting). In de architectuurnota wordt ook gesproken over overkoepelende thema's. Een daarvan is 'Architectuur is voor iedereen': de overheid wil de burger nauwer betrekken bij zaken die betrekking hebben op architectuur en de ruimtelijk inrichting van Nederland. Individueel opdrachtgeverschap wordt gezien als een methode om de burger meer vrijheid en invloed te geven op zijn woonomgeving. Het kabinet streeft ernaar om tussen 2005 en 2010 dertig procent van de woningbouwproductie door zelfbouwers te laten realiseren. Uitgaande van de gemiddelde woningbouwproductie in Nederland tussen 1995-1998, is 30% woningbouwproductie gelijk aan alle woningen die in 1998 in Limburg, Noord-Brabant, Zeeland en de provincie Utrecht gerealiseerd zijn. Aan het debat over dit beleidsvoornemen namen naast Remkes en Duivesteijn ook deel Sjoerd Soeters (architect), Liesbeth van der Pol (architect), Wietse Patijn (architect) en Peter van der Gugten (ontwikkelaar). Het meeste opmerkelijke aan de avond was wel dat alle sprekers, met uitzondering van Soeters en Van der Gugten, het unaniem eens waren met de stelling dat VINEX-wijken lelijk zijn, ook uit de zaal kwam geen enkele tegenwerping. De stelling werd geponeerd zonder hiervoor bewijzen aan te dragen, noch werd enige poging ondernomen om tot begripsbepaling te komen. Duivesteijn liet een groot aantal dia's zien met naar zijn smaak, voorbeelden van zeer lelijke VINEX-woningen. Soeters was het met hem eens dat sommige woningen inderdaad geen schoonheidsprijs verdienen. Maar veel kon ook niet verwacht worden wanneer gewerkt moest worden met door de overheid vastgestelde budgetten waarvan de hoogte gelijk is aan die van sociale woningbouw. 'Voor fl. 140.000 kun je geen huis bouwen', beet hij Duivesteijn toe.Het vaststellen of VINEX-wijken en VINEX-woningen nu werkelijk zo lelijk en saai zijn als wordt beweerd, is van essentieel belang voor de discussie over individueel opdrachtgeverschap. In deze discussie wordt er vanuit gegaan dat de burger zijn buik vol heeft van het dictaat dat overheid, architect en ontwikkelaar hem opleggen. Zijn grootste wens is daarom het bouwen van een eigen woonhuis. Remkes deed het voorkomen alsof een ieder die de vraag wordt gesteld, 'zou u uw eigen huis willen bouwen?' deze vraag met een volmondig ja zal beantwoorden. Waarom worden VINEX-wijken lelijk en saai gevonden? Komt het door de stedenbouw, de programmatische invulling of de woningen zelf? Wanneer blijkt dat de negatieve perceptie te wijten is aan de eerste twee aspecten kan men zich afvragen inhoeverre individueel opdrachtgeverschap daar verandering in kan brengen. Het bedrijven van stedenbouw en het opstellen van het programma is immers zaak van de overheid. Verhoogt individueel opdrachtgeverschap de kwaliteit van de omgeving? Volgens de voorstanders die avond van de 30% regeling, Remkes en Duivesteijn, is dit wel het geval. Als voorbeeld van kwaliteit verhogende zelfbouw verwees Duivesteijn naar de vrije kavels op Sporenburg (Amsterdam). De overige deelnemers aan het debat meenden dat dit voorbeeld een uitzondering betrof op gangbare praktijk. Soeters toonden voorbeelden uit Lutjebroek om zijn betoog kracht bij te zetten dat niet te veel verwacht moest worden van de kwaliteitsverhogende eigenschappen van individueel opdrachtgeverschap. De meeste onder hen zouden vooral geïnteresseerd zijn in vierkante meters en uitbreidbaarheid van de woning en niet in de kwaliteit van de omgeving. Ook volgens Patijn zou het denken in individualiteit het collectieve ondermijnen. Het samengaan van de individualiteit en de markt leidt volgens hem alleen tot cosmetische variatie en niet tot programmatische variatie, wat volgens hem wel nodig is binnen de woningbouw. De Rotterdamse wethouder Hans Kombrink was ook van mening dat particulier opdrachtgeverschap niet zou leiden tot een kwaliteitsverhoging. De gemeente Rotterdam geeft om die reden ook geen vrije kavels uit. Ook vond Kombrink het op zijn zachts gezegd merkwaardig wanneer Den Haag aan de lagere overheden de wijze van grondverdeling zou gaan dicteren en op deze manier de stedenbouw van een stad zou gaan bepalen.twee woningen voor twee individuele opdrachtgevers in Utrecht, ontwerp: Mastenbroek-MVRDV foto: Christiaan Richters Gezien de toenemende claims op de ruimte en de toenemende problemen met betrekking tot bereikbaarheid kan eveneens getwijfeld worden aan de wenselijkheid om 30% van de woningbouwproductie te bestemmen voor zelfbouw. Het lijkt het concept van de compacte stad – eveneens overheidsbeleid – te ondermijnen. In plaatst van het stimuleren van individueel opdrachtgeverschap, zou de overheid meer nog het compact bouwen moeten bevorderen: het realiseren van veel woningen per hectare op een verantwoorde wijze door meer en beter gebruik te maken van het instrument stedenbouw, goede woningbouw (onder meer ruimere woningen en grotere vrije hoogte) en variatie in het woningaanbod.Wanneer gelijktijdig mensen worden betrokken bij de inrichting van hun directe woonomgeving en hen door bijvoorbeeld versoepeling van een aantal regels de mogelijkheid wordt geboden om zonder bureaucratische rompslomp de woning te veranderen, zullen vast veel minder mensen Remkes vraag 'Zou u uw eigen woning willen bouwen' met ja beantwoorden.