In de Van Nelle fabriek zijn dinsdag voor de allereerste keer de beste studentenplannen van architectuurscholen uit de hele wereld gekozen. Deze internationale versie van de in Nederland al langer functionerende Archiprix was met 140 inzending een succes en krijgt hoogstwaarschijnlijk een vervolg.
Voorafgaand aan de bekendmaking van de prijzen was een symposium belegd met als titel Mastering Architecture. Onder inspirerende leiding van Bert van Meggelen spraken de juryleden Aaron Betsky, Aurelio Galfetti, Paulo Mendes da Rocha en Jo Coenen over onderwijs en praktijk.
Betsky begon de middag met op te merken dat de ingezonden studentenplannen aantonen dat globalisering beslist een feit is. Aan de plannen was bijna niet te zien waar ze vandaan kwamen. Dit kon volgens Betsky drie dingen betekenen: alle studenten lezen dezelfde boeken en tijdschriften, het Westerse kapitalisme heeft de wereld verovert, of de manier waarop in algemeen met sociale en economische condities wordt omgegaan is overal in de wereld gelijk.
Wat hij miste in de plannen was een benadering die reageert op het landschap en een gebrek aan plannen die het banale alledaagse – met name de prominente aanwezigheid van reclame in de openbare ruimte – tot uitgangspunt namen. Galfetti ontdekte tussen de plannen geen nieuwe trends en Coenen merkte op dat de meeste studenten wel vraagstukken behandelen die verband houden met thema's als ecologie en globalisering, maar dat hun antwoorden meestal in algemene termen zijn verwoord en ze vaak meerdere oplossingen aandragen. Gelijktijdig stelde hij dat sociale betrokkenheid zich op vele manieren en veelal indirect uit.
Hierna ontspon zich een discussie over de kloof tussen school en werk en daarmee tussen theorie en praktijk. Coenen vond dat school en praktijk niet op elkaar aansloten, de studenten op het bureau spreken over concepten, maar concepten moeten ook worden omgezet in gebouwen. Jan Brouwer (voorzitter BNA) pleitte ervoor om de praktijk wat dichter bij de opleiding te brengen, om de theorie wat beter te integreren in de praktijk. Betsky was van mening dat er geen verschil tussen theorie en praktijk is. Wel maakte hij een onderscheid tussen bouwen en architectuur. Volgens hem is theorie – het denken over het bouwen – datgene waardoor bouwen architectuur wordt. In die zin zijn theorie en praktijk onlosmakelijk verbonden. Op dat moment begon de discussie levendig te worden en was het de moeite waard geweest als er dieper was ingegaan op de plaats en de rol van het onderwijs tussen theorie en praktijk. Maar zoals dat nu eenmaal gaat bij dergelijke bijeenkomsten: de agenda is heilig en er moesten prijzen uitgereikt worden.
Meerdere juryleden benadrukten dat het feit dat 140 verschillende plannen uit verschillende landen en continenten in één ruimte bij elkaar te zien waren uniek was. Voor het eerst is er een glimp op te vangen van de staat van het globale architectuuronderwijs. Staatssecretaris Van der Ploeg die de prijzen mocht uitreiken, benadrukte dat zoiets eigenlijk pas mogelijk is geworden dankzij het feit dat gebruik kon worden gemaakt van het internet. De publicatie en het inzenden vond voor een groot deel plaats via de website van Archiprix International en voor de communicatie met de scholen en de inzenders was e-mail onontbeerlijk. Alle inzendingen zijn uitgebreid te zien in de Coming Soon! ruimte van de Van Nellefabriek, maar zijn eveneens gepubliceerd op de website.
Als beste plannen werden gekozen:
Rotterdam Centraal Station: Adam Kurdahl (Denemarken)
Floating City: Jamie Bramley (Engeland)
Decommissioning and re-use of oil and gas platforms in the Adriatic Sea: Danilo Romani en Daniela Brascugli (Italië)
Hotel in Desert in Israel: Alexandra Stage (Oostenrijk)
House for a fiction character, James Bond: Jose Paulo Ferreira Rodrigues (Portugal)
Transtation: Atsuo Okishio (Japan)
IMAGE-building: Jarrik Ouburg en Serge Schoemaker (Nederland)
Urban Pause – depth of air: Lars R. van Es (Verenigde Staten)
Emering of the form: ecotouristic project in Mejallones – Veronica Carvajal Cortes (Chili)