Recensie

Oma”s smulfriet

‘Feest!’ is de titel van het laatste hoofdstuk van het nieuwe jaarboek, Architectuur in Nederland 2000-2001. Dat hoofdstuk gaat over de media-aandacht voor het Nederlands Paviljoen Expo 2000 in Hannover. En wat media betreft is het inderdaad feest. Kort na de verschijning van het Jaarboek, haalde architectenbureau UN Studio op 15 mei 2001 het NOS-Journaal met een door hun gewonnen prijsvraag in Genua. Architect Ben van Berkel kreeg in een van de best bekeken televisieprogramma’s van Nederland uitgebreid de gelegenheid zichzelf, zijn ideeën en zijn bureau te presenteren. Een dag later was het alweer raak. Op prime-time, tijdens het NOS-journaal van 20.00 uur werd een item getoond over architect J.J.P. Oud naar aanleiding van de manifestatie in het Nederlands Architectuurinstituut. Architectuur in Nederland lijkt inderdaad een zaak van het grote publiek geworden. Feest! Driewerf hoera! Zou al dat geld van het Stimuleringsfonds dan eindelijk vruchten afwerpen?

Wij NederlandersOp de wikkel om het Jaarboek wordt onomwonden het Nederlands volk aangesproken, en niet de architectuurelite. En wat lezen we: ‘…het Nederlandse volk [heeft] de schroom van zich (…) afgeworpen. De gebouwde omgeving is het toneel geworden waarop onze welvaart zich openbaart. Van enig onbehagen ten aanzien van die overvloed is geen sprake meer, Nederland is de schaamte voorbij.’ Wat zou het Nederlandse volk hiervan vinden? We luisteren even mee: ‘Hoe kan dat nou? Wij hebben ons nooit geschaamd! Hielden wij niet massaal ’s avonds de gordijnen open zodat heel Nederland naar binnen kon kijken? Wij toonden toch massaal ons hele hebben en houwen zonder reserves op de televisie? Heel Nederland kon ons toch zien trouwen, huilen en miljonair worden? Onze pincode, die krijgen ze nooit, maar verder zijn wij toch zo open als wat? En zeker over architectuur, want dat is nooit een onderwerp van discussie voor ons geweest. Behalve de droomhuizen die Jan des Bouvrie ons wekelijks laat zien. Oh, staat die ook in het Jaarboek? Waar dan? Aha, daar, op bladzijde 130: ‘…gekloonde beeldkwaliteit uit het moderne verleden zou het erg goed doen in een glossy woontijdschrift. (…) Classicisme en modernisme als ornament zoals geadviseerd in de tv-programma’s van interieurspecialist Jan des Bouvrie.’ Is dat alles dat er over hem in staat? Veel te weinig! Dan hoeven wij dat boek niet, wij begrijpen trouwens toch geen moer van wat daar staat. Gekloonde beeldkwaliteit? Onze tv’s zijn van Philips of SONY hoor, dat zijn geen klonen en het beeld is altijd scherp!’ Tot zover het grote publiek. Ik NederlanderHet Jaarboek is zoals gewoonlijk gemaakt voor en door de Nederlandse architectuurgemeenschap. Deze self-fulfilling community geeft ons een kijkje in de keuken, alleen toegankelijk en begrijpelijk voor koks en keukenhulpen. ‘Sta ik erin?’, grapte de ARCHIS-agenda op de dag dat het Jaarboek uit kwam. Een rake grap, want dat is al jaren de belangrijkste vraag die het Jaarboek moet beantwoorden. En toch is deze editie beter dan die van vorig jaar. Er zijn wat veranderingen, zoals een andere redactie, andere vormgeving en een andere indeling. Ook is het aantal projecten meer dan verdubbeld en is alles thematisch geordend. De thema’s worden ingeleid met een essay. Niet echt schokkend, die veranderingen (in architectentaal transformaties, bij Des Bouvrie metamorfoses genoemd) en het is maar de vraag of het Jaarboek daar nu beter van is geworden. Dat ik het met plezier gelezen en bekeken heb heeft andere, misschien wat vreemde redenen. Ik zou het boek kopen vanwege alles wat er niet letterlijk in staat, maar wat tussen de regels door te concluderen valt. En ik zou het kopen vanwege één foto.

ScheutjesEr worden dit keer geen maatschappelijk thema’s behandeld, maar alleen architectuurtrends, zoals transparantie, doe het zelf bouwkunst en vakwerk, en daardoor staat het ontwerp centraal. Niet de typologie, niet de maatschappelijke relevantie of de context, en dat is wel eens lekker. Als je de ontwerpopgaves van tegenwoordig bekijkt is het namelijk toch allemaal hetzelfde: scheutje eerlijk, scheutje duurzaam, scheutje eco, scheutje ICT, scheutje kijkgroen, scheutje lifestyle, scheutje parkeer, scheutje fiets, scheutje gebruiker. Als je al die overeenkomsten wegstreept, hou je de esthetiek over, en daar gaat dit jaarboek vooral over. De aloude vraag ‘in welke stijl moeten we bouwen’, luidt in 2001 ‘in welke trend kunnen we bouwen’? Het boek begint met Rob Krier en eindigt met MVRDV, dat is ongeveer de range. En de opdrachtgever kan gaan shoppen. Wat hij krijgt als hij voor Krier kiest is op een zwartwitfoto op bladzijde 18 goed te zien: een verleden dat er nooit geweest is. Als de skyline van Rotterdam ‘straks wordt het beter’ uitstraalt, dan vertelt die van Den Haag ‘vroeger was het beter’. Wie het verzonnen heeft weet ik niet, maar deze foto is natuurlijk expres niet in kleur in het boek geplaatst en lijkt ruim 100 jaar oud. Zo wordt het een krachtig statement, een schok voor de lezer, die zich mogelijk nog niet besefte wat ze daar in Den Haag aan het doen zijn. Wij wonen, wij bouwenEn dat is volgens mij wat de makers van het Jaarboek ook tussen de regels proberen te doen: ons schokken. Niet het Nederlandse volk, maar de architectuurgemeenschap (inclusief opdrachtgevers!) is de schaamte voorbij, zo wordt ons indirect duidelijk gemaakt. De architectuurtrends zijn dusdanig vet aangezet (zelfs in de wijze waarop sommige foto’s zijn afgedrukt is dat te zien), dat er een haast surrealistische uitvergroting van eigen werk plaatsvindt. Het Jaarboek schaamt zich er niet meer voor een etalage in een supermarkt te zijn, bijvoorbeeld de koelcel met diepvriesfriet, waar het verschil in soorten aardappelmeel door vorm en naam tot uitdrukking wordt gebracht: de ene keer pakt de consument ‘golden longs’ en dan ‘oma’s smulfriet’. Zo gaat het ook met architectuur: de ene keer kiezen we dit, de andere keer dat. Er is geen wezenlijk verschil tussen het gebodene, er is geen verschil tussen Krier en MVRDV of Cepezed en Des Bouvrie. De laatste doet het alleen wat beter op TV. ‘Het feest is voorbij, wakker worden en aan het werk!’, luidt de laatste regel van het Jaarboek. Goed plan, maar wat gaan we doen? Geld verdienen of nadenken? Het Jaarboek kiest, met een cruciaal citaat van Aldo van Eyck uit 1959 in de hand, duidelijk voor het laatste. ‘Zelden waren de mogelijkheden ruimer, zelden heeft het vak zo gefaald.’ De schaamte voorbij? We moesten ons schamen