De Academie van Bouwkunst in Amsterdam organiseert deze maand een Capita Selecta lezingenreeks met als titel Capital Squares. In de openingslezing ‘De stad op het plein’ gaf sociaal geograaf Michiel Wagenaar een beknopt overzicht van de ontwikkeling van ‘gebouwde’ pleinen in Europa. Hij stelde zich de vraag wat een plein tot een goed plein maakt. Jaco Kalfsbeek en Floortje Louter doen verslag.
Het plein is sinds de klassieke oudheid de centrale plek in een stad waar ontmoetingen plaatsvinden en belangrijke stedelijke functies zijn gehuisvest. Zelfs op de site van de eerste digitale stad (www.dds.nl) vormde het ‘stadsplein’ een virtuele ruimte om de stad te ontdekken en contacten te leggen met andere bezoekers. Moderne critici waaronder de filosoof Virillo stellen evenwel dat de openbare ruimte en de historische stad hun beste tijd gehad hebben. Door onze grote mobiliteit, moderne communicatiemiddelen en internet zou de behoefte om mensen fysiek te ontmoeten ophouden te bestaan. Toch wordt nog altijd op de grote pleinen van wereldsteden geschiedenis geschreven (Berlijn, Praag, Peking).
Ontstaan of ontworpenWagenaar verklaart het ontbreken van een pleinentraditie in Nederland vanuit geografische en culturele verschillen. De pleinen in het zuiden van Europa transformeerden van utilitaire en ceremoniële restruimtes tot representatieve, sacrale voorpleinen en monumentale afsluitingen van belangrijke bouwwerken. Het ontworpen plein demonstreerde bij uitstek de macht en rijkdom van kerk en staat. In Amsterdam, toch lange tijd de vierde stad van Europa, zijn pleinen met deze vorm en betekenis niet te vinden. Voor uiterlijk vertoon bestond geen draagvlak in deze koopmansstad, iedere m² dure stadsgrond werd benut. Pleinen werden veelal gebruikt als marktruimte.
Is een plein maakbaar?Volgens Wagenaar zal alleen een plein dat in stedelijk gebied gesitueerd is, hoge kans van slagen hebben. O.a. hoge dichtheid, diversiteit in functies, heterogeniteit van gebruikers of passanten en ‘onvoorspelbaarheid’ zijn daarbij voorwaarden die aan stedelijkheid gesteld worden. De kwaliteiten van de ruimte in zich zelf bleven in deze beschouwing onderbelicht. Maat en schaal van het plein als open ruimte met omringende wanden, de ligging in het stedelijk weefsel en de vorm en enscenering van gebouwen of open ruimtes, bepalen evenzeer de beleving van een plein.
Hoe verder?De stelling dat het gebrek aan traditie volgens Wagenaar tegenwoordig nog steeds tot slecht ontworpen pleinen leidt, kan worden betwist. Allereerst door te wijzen op onze vele historisch waardevolle pleinen, ontstaan op een kruising van wegen, langs kades, of gevormd door demping of sloop. Ook al kent Nederland niet de op display gerichte pleinen zoals bijvoorbeeld in Parijs, een zorgvuldige herinrichting van de openbare ruimte zoals recent in verschillende binnensteden, kan de oude glorie herstellen (de Dam).Wagenaar noemde in de ontwikkeling van de 20e eeuw vooral het ontstaan van de Moderne stedenbouw en architectuur als breukvlak. Na Berlage zijn volgens hem in de stedenbouw weinig voorbeelden van geslaagde pleinontwerpen in Nederland te vinden.De vraag is, of het terugvallen op traditie het juiste antwoord is op zich wijzigende maatschappelijk omstandigheden, zoals in recente voorbeelden met retro of postmoderne varianten van klassieke stedenbouw (Krier, Soeters).
Interessanter lijkt het om te onderzoeken wat de betekenis van een plein in de 21e eeuw zou kunnen zijn, en welke vorm en pleininrichting daarbij zou horen. Het Schouwburgplein in Rotterdam is een mooi voorbeeld van hoe een naoorlogs plein, zonder fraaie wanden, zonder monumentaliteit of afgewogen proporties en zonder een duidelijke functie, is getransformeerd tot een aantrekkelijke stedelijke ruimte die ter beschikking staat voor uiteenlopende gebruikers en passanten. Door de ruimte niet in vorm te bepalen, maar als onderdeel van de stedelijke leegte te accepteren.