Ten westen van de A10 in Amsterdam liggen de Westelijke tuinsteden, ontworpen volgens de opzet van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) uit 1928. Dit AUP is bijzonder omdat het richtinggevend is geweest voor de ontwikkeling van Amsterdam en in zijn hoofdlijnen nagenoeg exact is nagevolgd. Zijn de stedenbouwkundige vernieuwingen die in de Westelijke Tuinsteden zullen plaatsvinden een voorzetting of breuk met de oorspronkelijke opzet?
De Westelijke tuinsteden kenmerken zich door brede lanen, singels, open ruimtes en woningen in het groen. Er staan hoge flats, portiekwoningen en ook woningen met tuintjes. Het open bouwblok komt veelvuldig voor. Ondanks de ogenschijnlijke idylle voldoen de tuinsteden niet meer aan de huidige eisen. Voor het eerst in 65 jaar wordt daarom het AUP herijkt. Aanleiding hiervoor is de veranderende regionale positie en de grootschalige herstructurering. De opgave is niet gering: van de bestaande voorraad van 41.000 huurwoningen zal een kwart worden gesloopt en vervangen door koopwoningen. Daarnaast zullen 11.000 woningen worden toegevoegd. Sociale en economische vernieuwing leveren nieuwe programma’s op, en kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte is een speerpunt. De keuze voor stedelijkheid versus het tuinstedelijke karakter is in grote lijnen gemaakt. Een grote rol hierbij speelt de vraag hoe ruim het AUP kan en mag worden geïnterpreteerd.
De Westelijke Tuinsteden vormen één van de grote vernieuwingsopgaven waar de gemeente Amsterdam zich de komende jaren voor geplaatst ziet. Bureau Parkstad, het samenwerkingsverband tussen de stadsdelen en de centrale stad, geeft concreet vorm aan de vernieuwing en heeft op verschillende manieren de toon gezet voor soortgelijke vernieuwingsopgaven, zowel binnen als buiten Amsterdam.
De organisatie
Het vernieuwingsgebied ligt verspreid over verschillende stadsdelen. Dit maakt het nemen van overkoepelende ruimtelijke beslissingen lastig. Na ervaring te hebben opgedaan met enkele voorbeeldprojecten ontstond bij alle partijen de behoefte tot een integrale aanpak van de sociale, economische en ruimtelijke vernieuwing. Om dit te bewerkstelligen is Bureau Parkstad opgericht. De gezamenlijk gemaakte afspraken en ambitie zijn vastgelegd in het Ontwikkelingsplan Parkstad 2015 en zullen worden getoetst door een Toetsteam waarin alle centrale stedelijke diensten vertegenwoordigd zijn. Het toetsteam toetst op harde randvoorwaarden als geld en planning. Verder zal een Kwaliteitsteam toetsen op ‘zachte’ randvoorwaarden als kwaliteit, samenhang en het tuinstadkarakter.
De ruimtelijke samenhang
In de plannen wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele ruimtelijke structuren. Deze vormen het samenhangende patroon van openbare ruimten en bijzondere gebouwen die kenmerkend zijn voor de Westelijke Tuinsteden. De formele ruimtelijke structuren vormen het robuuste raamwerk van grote lange lijnen van water en verkeerswegen met grote gebouwen in de zichtlijnen. De informele structuren zijn fijnmaziger en worden gevormd door voornamelijk langzaam verkeer routes. Hier zijn bijvoorbeeld functies als scholen, kerken, ouderencentra en buurthuizen gesitueerd. Ruimtelijk zijn deze totaal anders van karakter: rustig, groen, open.
Voor de differentiatie van de woongebieden zijn 10 verschillende leefmilieus onderscheiden, zoals: (Groot)Stedelijk, Stadsstraten, Tuinstad, Suburbaan, Parkwonen en zelfs Wild Wonen. In het vernieuwingsgebied zijn acht centra gedacht, met het hoofdcentrum in Osdorp aan de zuidkant van de Sloterplas als kloppend hart van de vernieuwde Westelijke Tuinsteden. Het definiëren van deze leefmilieus maakt het mogelijk bestaande kenmerken te versterken en verschillen uit te buiten. De stadsstraten, als voorbeeld van een leefmilieu, kenmerken zich onder meer door een concentratie van activiteiten en publieke functies in een flexibele plint, ruime trottoirs en gebouwen die aan de straat worden ontsloten. De samenhang tussen de woongebieden wordt gevormd door de groene en blauwe netwerken van parken en waterverbindingen.
Innovatieve werkwijzen en ontwikkeling nieuw instrumentarium
De mate van stedelijkheid wordt onder meer bepaald door de dichtheid van functies en bebouwing. Bij gemengde milieus voldoet het gangbare criterium van ‘woningen per hectare’ niet meer. Parkstad heeft daarom een methode ontwikkeld waarmee vastgesteld kan worden tot welk leefmilieu een plan behoort, gebruikmakend van de Floor Space Index (FSI), Ground Space Index (GSI), Open Space Ratio (OSR) en het aantal verdiepingen. Afzonderlijk zeggen deze gegevens niets over de mate van stedelijkheid, maar het verband ertussen wel. Dit wordt weergegeven in een grafiek: de SPACEMATE (ontwikkeld door Permeta Architecten). Het is nu mogelijk uitspraken te doen over kwalitatieve aspecten als typologie van de bebouwing en openbare ruimte, aantal bouwlagen en het grondgebruik. Ter illustratie: door deze methode worden zowel patio’s als het megabouwblok als (groot)stedelijk gekwalificeerd.
Volgens Parkstad functioneert het raamwerk van groen-, water- en hoofdverkeersverbindingen zoals vastgelegd in het AUP nog steeds als drager en biedt het voldoende ruimte voor een flexibele invulling. Vraag is of het door Parkstad ontwikkelde instrumentarium voldoende is om zodanig met de stroom bouwplannen om te gaan dat de gewenste samenhang en stedelijkheid bereikt kan worden. Op 10 november gaat de Shopperhal open in winkelcentrum Osdorp; allemaal kijken want daar begint het.