Recensie

Het collectief en de artiest

Onlangs verschenen twee monografieën over twee monumenten van de Westerse bouwkunst: Cornelis van Eesteren en Ludwig Mies van der Rohe. Allard Jolles verwonderd zich over de verschillen in sterallure en sterstatus tussen de architect en de stedenbouwer.

Een van de iconen in de moderne stedenbouw is nog altijd het prijsvraagontwerp uit 1925 van architect-urbanist Cornelis van Eesteren (1897-1988) voor Unter den Linden in Berlijn. Van Eesteren won deze prijsvraag, maar tot uitvoering is het nooit gekomen. Wie verwacht dat over een dergelijk beroemd plan veel gepubliceerd is, komt bedrogen uit. Het bijbehorende plaatje staat in vele boeken, maar tot een degelijke analyse kwam het nooit. Pas met het recent verschenen boek Bouwkunst, Stijl, Stedebouw; Van Eesteren en de avant-garde is dit gemis goedgemaakt.

Rots
De reeks Cornelis van Eesteren, Architect-Urbanist is eindelijk compleet. Dit boek – het eerste deel, maar als laatste verschenen – maakt een serie van drie compleet. De andere twee delen, één over het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam en één over de IJsselmeerpolders, verschenen jaren geleden al. In de tussenliggende periode had nog een vierde boek moeten verschijnen, maar daar heeft redacteur Manfred Bock om inhoudelijke redenen van afgezien. Jammer, maar Van Eesteren is met drie maal 400 bladzijden ook wel recht gedaan: het papieren monument staat – bijeengehouden door een stevige cassette – als een rots in de boekenkast. Het vierde boek had gehandeld over Van Eesteren als voorzitter van de Internationale Congressen voor het Nieuwe Bouwen (CIAM), maar ‘het beschikbare bronnenmateriaal verzette zich (…) tegen een monografische aanpak’, stelt Bock in de inleiding. Nu even niet dus, maar dat Van Eesteren en CIAM ooit nog onderwerp van een boek zullen zijn, lijkt zeker. Het kan geen toeval zijn dat Bock – in een langer citaat uit een brief van Van Eesteren – dit boek laat eindigen met een profetisch ‘ik heb nog veel te doen.’

Anders
Dit eerste deel is anders dan de twee andere. De vlammen op de voorkant (de overige twee hebben lucht en water op de cover, deel 4 had aarde gehad) zijn daar mogelijk symbool van: in plaats van één worden er vele verschillende onderwerpen en projecten in behandeld. Ook is in dit deel de avant-garde de context en niet een ambtelijk collectief zoals in de andere twee. Het belangrijkste verschil is dat in dit deel twee soorten geschiedschrijving naast elkaar bestaan. De ene behandeld de ontwerpen van Van Eesteren, met het werk centraal, de andere de ontwerper Van Eesteren, met de mens centraal. Werk en mens worden om en om behandeld, waardoor de lezer op verschillende plekken in het boek informatie tegenkomt over één periode of onderwerp. Als naslagwerk is het daardoor enigszins ontoegankelijk (daarbij: waarom alleen een persoonsregister en geen plaatsnamen?). Het voordeel van deze aanpak is weer dat ieder hoofdstuk afzonderlijk te lezen valt: informatie uit andere hoofdstukken is voor goed begrip niet nodig en anders staat het er wel bij. Ik kan me voorstellen dat dit typisch zo’n boek is dat lezers op een dergelijke wijze tot zich nemen, dus de keuze lijkt terecht.

Avant-garde
Uit dit boek blijkt dat Van Eesterens relatie tot de avant-garde al vroeg een moeizame was, waarschijnlijk al eerder dan historici tot nu toe aannamen. Van Eesteren voelde zich blijkbaar in het wilde, ongeorganiseerde avant-gardewereldje toch minder thuis dan later tussen de ambtenaren. Daar komt bij dat Van Eesteren steeds meer maatschappelijk betrokken raakte, hij was op zoek naar de sociale component in de stedenbouw. Opvallend voorbeeld: Van Eesteren noemde het beroemde Mies van der Rohe-ontwerp voor de Weißenhofsiedlung in Stuttgart ‘unklar’, onduidelijk. Volgens Bock bedoelt Van Eesteren hiermee dat ‘Mies van der Rohe niet duidelijk had kunnen maken op welke sociale gedachte met betrekking tot woonvorm en verkaveling het plan berustte.’ Als kunstwerk kon het geheel Van Eesteren wel bekoren. Maar smakelijke vormgeving was voor Van Eesteren niet genoeg, hij zal de functionele onderlegger node hebben gemist.

Meer Mies
In het boek staat veel meer te lezen over Ludwig Mies van der Rohe. Beiden hadden bijvoorbeeld werk staan op de spraakmakende De Stijl-tentoonstelling in Galerie de L’Effort Moderne te Parijs (1923), en beiden hadden een werkrelatie met de moderne ‘Großstadt’ Berlijn, met voor Van Eesteren als hoogtepunt het ontwerp voor de ‘Prachtstraße’ Unter den Linden. In het Van Eesterenboek is, kortom, veel aandacht voor tijdgenoot Mies. Mies van der Rohe (1886-1969) en Berlijn staan centraal in de bijzonder mooi uitgevoerde tentoonstellingscatalogus Mies in Berlin, over de jaren tussen 1907 en 1938 die Mies van der Rohe in Berlijn doorbracht. Ook hier de scheiding mens/produkt: de werken van Mies staan bij elkaar in een handige oeuvrecatalogus, terwijl Mies de ontwerper tot leven komt in gethematiseerde essays. Opvallend: in dit boek is het werk Van Eesteren niet meer dan een voetnoot. Van Eesteren behandelen zonder Mies gaat niet, andersom is blijkbaar heel makkelijk. Waarom is dat? Ja, natuurlijk, mensen kiezen liever een ster als voorbeeld dan een grijze ambtenaar. Of ‘scoort’ architectuur makkelijker dan stedenbouw? Is het een kwestie van schaal? Of is het onder eigen signatuur uitbrengen van werk lucratiever voor de sterrenstatus dan het opgaan in een collectief? Test uzelf: noem vijf beroemde architecten en daarna even snel vijf beroemde stedenbouwers