Altijd als er weer monografieën van nog levende Nederlandse architecten verschijnen, denk ik onwillekeurig terug aan de leerzame korte tekst die Bernard Colenbrander hieraan wijdde in zijn voorwoord bij de monografie over Rob Ligtvoet. Er zijn twee soorten. Het eerste is het gethemathiseerde (oerboek: Koolhaas’ S M L XL), waar ‘het persoonlijke niet om zichzelf bestaat maar overduidelijk voertuig is voor ambities met een algemene culturele strekking.’ Het tweede is het ‘ongecompliceerde zelfportret’, uitsluitend bedoeld voor fans van het bureau en het winnen van nieuwe klanten. Colenbrander stelt dat de climax in het laatste genre het boek is van en over Benthem Crouwel Architekten, en besluit vervolgens de ’traditionele monografie voorlopig te mijden.’
KijkgenotHeeft Colenbrander zijn mening inmiddels herzien? Vast niet, want als het Benthem Crouwel-boek zijn meetlat is, dan scoren de pas verschenen monografieën over Atelier Pro en Claus en Kaan hoogstens gelijk. Het vervelende is echter dat iedere architectuurliefhebber een andere meetlat gebruikt. Zijn er onafhankelijke criteria op te stellen waar dergelijke monografieën aan moeten voldoen? Wat is de doelgroep van zo'n boek? De meeste boekenkopers willen zich een beeld kunnen vormen van en een mening over de gebouwen die erin staan, zonder daarvoor de luie stoel te verlaten. Vandaar die 100% mensvrije fotografie in dergelijke boeken. Het is ook hier weer betonporno van de beste soort. Vandaar die als autonoom kunstwerk gepresenteerde ontwerpschetsen (waarom denken al die architecten toch altijd dat ze de nieuwe Rembrandt zijn) en die meestal maat- en schaalloze plattegrondjes en doorsneden. Het ongehinderde kijkplezier mag blijkbaar niet worden verstoord door het besef dat de zojuist in kleur met groothoeklens gepresenteerde woonkamer de vijftien vierkante meter niet overschrijdt. ReclamefolderDit soort boeken zijn toch vooral veredelde bureaufolders, waarvan het initiatief en het basisbudget van het bureau komt en waar soms het Stimuleringsfonds aan bijdraagt. En naar de reden waarom Claus en Kaan wel overheidsgeld nodig hebben gehad (en hebben gekregen) voor hun reclamefolder, en Atelier Pro niet, kunnen we slechts gissen. Het is wel het meest opvallende verschil tussen beide boeken. De aanpak is volkomen identiek: de architecten schrijven zelf een kort stukje, de analyses en de achtergronden komen van anderen. Een doorzichtig, typisch Hollands trucje: zeg nooit zelf dat je goed bent, maar laat anderen dat doen. Betaal ze er desnoods voor, dat is niet erg. Zo is iedere schijn van ijdelheid vermeden en is meteen het masker van de objectiviteit opgezet.Allemaal eenlingenMaar ook de inhoud is volstrekt uitwisselbaar. Beide bureaus hebben, zo blijkt uit de begeleidende woorden, geen uitgesproken eigen gezicht, want de één (C+K) citeert veel uit het oeuvre van Ludwig Mies van der Rohe, zonder dat niveau ooit te halen natuurlijk, en de ander (Atelier Pro) haalt vooral inspiratie uit de context van de locatie. Dat laatste bureau is daarom voor de schrijvers van de objectieve analyses 'moeilijk te plaatsen', de gebouwen hebben geen duidelijke signatuur. Moeilijk, maar dus niet onmogelijk, denk ik dan. Gewoon beter je best doen. Beide bureaus worden 'pragmatisch' genoemd, 'bevlogen' en 'eenling in de Nederlandse architectuur'. Ja, wie is er nu geen eenling? Nogal belegen kwalificaties, met een irritant beleefd-positieve strekking. Ook de omissies zijn in beide boeken hetzelfde, waarvan de belangrijkste het ontbreken van een register is, toch een eerste vereiste bij een 'standaardwerk'. SmaakDe mogelijkheid de gebouwen te snappen zonder er te zijn, lukt met beide boeken redelijk. Als naslagwerk scoren ze, door het ontbreken van een register, matig. Toch kan het eindoordeel niet anders luiden dan dat het voor de fans van de bureaus natuurlijk prima boeken zijn, net als de nieuwe cd van Dire Straits een must is voor iedere fan. Maar de ongekleurde liefhebber, waarom zou die zo'n boek of zo'n cd kopen? Dat is het grootste probleem, want wat mij betreft is één cd van Dire Straits er al één teveel. Wat voor muziekrecensenten de gewoonste zaak van de wereld is, is glad ijs voor de boekenrecensent, want wat ik nooit mag doen is het recenseren van de gepresenteerde architectuur. Ik behandel boeken, geen gebouwen. De architectuurmonografie is een afgeleide van, nooit 'the real thing'. En dat raakt de kern van de voorkeur van Colenbrander voor de gethematiseerde aanpak en zijn oproep de traditionele monografie voorlopig te mijden. Liever een boek dat als boek op zijn best is, dan een slap aftreksel.