Recensie

10 Grote Projecten: verlangen naar een hedendaags Versailles?

Van 17 februari tot en met 21 april 2002 besteedt het NAI aandacht aan 10 ‘Grandes Projets’ in Nederland. Eind 2000 werden deze projecten door het rijk en de toenmalige Rijksbouwmeester gelanceerd met de architectuurnota ‘Ontwerpen aan Nederland, Architectuurbeleid 2001-2004’. Naast de tentoonstelling worden workshops, lezingen en debatten gehouden.

De 10 Projecten zijn grofweg onder te verdelen in concrete bouwprojecten (zoals het Nieuwe Rijksmuseum, de nieuwbouw voor het ROB en RDMZ en de Zuiderzeelijn), het aanpakken van grote (stads)landschappen (zoals de Deltametropool, de zandgronden en de Hollandse Waterlinie) en de rest (zoals het Particulier Opdrachtgeverschap, Openbare Ruimte en Bedrijventerreinen). Ze weerspiegelen de verschillende rollen die de overheid kan hebben bij dit soort projecten, van directe betrokkenheid tot stimuleren op afstand. De laatste categorie is nauwelijks te vatten onder de noemer ‘Groot Project’. Eerder is het een lijst van nieuwe opgaven voor de ontwerper in opdracht van de (Rijks)overheid. De Grote Projecten moeten dienen als inspirerende voorbeelden voor andere bouwprojecten. Ze moeten het ambitieniveau weerspiegelen dat de Nederlandse overheid heeft bij de inrichting van Nederland. En ligt de lat hoog genoeg? Volgens Aaron Betsky, directeur van het NAI, niet. Hij bespeurde bij de opening van de tentoonstelling op zaterdag 16 februari een gebrek aan visie bij het ontwikkelen van ideeën over de toekomst van Nederland. Aan de ambtenaren die de Architectuurnota hebben opgesteld kan het volgens hem niet gelegen hebben. Zij nemen het ontwerpen als discipline serieus. Ligt het dan aan de ontwerpers? Misschien is er een concentratie van ideeën op een te beperkt aantal plekken, of op de verkeerde plekken. Bouwen is immers niet alleen een zaak van overheid en ontwerpers. Zeker bij projecten waarbij veel partijen betrokken zijn, en die zich uitstrekken over lange periodes, wordt de organisatie, strategie en het ‘managen’ van het project van steeds groter belang. Het bepalen van de essenties is hierbij doorslaggevend. Zaken als: wat persé eerst moet, wat later kan, wat de cruciale details zijn, wat hoofdzaken en wat bijzaken zijn. Maar daarvoor is het allereerst van belang te weten waar we naartoe moeten, wat het gewenste eindbeeld is. Hier ligt een belangrijke taak voor de ontwerper.

De vraag of de Architectuurnota’s vanaf 1991, de verschijning van de 1e Nota Architectuurbeleid, daar een positieve draai aan hebben weten te geven kan voorzichtig instemmend worden beantwoord. Sinds de jaren ’80 telt de Nederlandse Architectuur immers weer internationaal mee. De vraag is of de Architectuurnota’s daar als voornaamste toe hebben bijgedragen. Of heeft het verschijnen van een nieuwe generatie ontwerpers na Koolhaas, en zelfs de groei van de economie in de jaren ’90 met het ontstaan van een meer liberale overheid ook een belangrijke rol gespeeld? Simpelweg was er meer geld voor kwaliteit, voor mooiere en grotere bouwwerken. Hier komt ook de vergelijking met Versailles om de hoek. Wouter Vanstiphout stelde het publiek de terechte vraag of dergelijke Grote Projecten wel leiden tot de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Er was in Versailles zeker sprake van een bouwer die zich niet liet beperken door bescheidenheid en financiële randvoorwaarden. In onze tijd zou echter niet zozeer een overheid besluiten tot het bouwen van zoiets groots, maar zou het het hoofdkantoor van Philips aan de Zuidas zijn. Wat interessant is aan de 10 Grote Projecten is dat ze een belangrijke poging zijn tot het omvormen van ruimtelijke opgaven die er nu eenmaal liggen tot de kwaliteitsdragers van het toekomstige Nederland. De 10 Grote Projecten doen precies wat de overheid in deze tijd kan doen: onderzoeken, benoemen, stimuleren en richting geven. De tentoonstelling plaatst deze 10 projecten ook nog in historisch perspectief en draagt zo extra bij aan de discussie.