Recensie

Beeldende Kunst

Het samengaan van architectuur en stedenbouw met kunst is een bekend fenomeen. In theorie is het een niet figuratieve handeling (architectuur of stedenbouw) die wordt gecombineerd met een beeld, een teken, gemaakt door een kunstenaar, waardoor een plek betekenis krijgt. Maar is dat wel zo? Een kerstboom op het dorpsplein is waarschijnlijk net zo effectief. Wat is eigenlijk de meerwaarde van kunst in de openbare ruimte? En wat bij architectuur? Of gaat het alleen om het effect op de beschouwer van beiden en is kunst dus een afgeleide, of een intermediair?

Publieke kunst

Voor geïnteresseerden met wat minder tijd is er het uitstekend geschreven proefschrift van Ina Boiten waarmee zij een bijdrage levert aan de discussie over de behoefte aan nieuwe vormen van beeldende kunst, met een andere relatie tussen kunstenaar, plek en publiek. De samenleving verandert continu, en de relatie kunst – openbare ruimte (of publiek domein) dus ook. Boiten heeft haar boek niet voor niets ‘publieke kunst’ genoemd, een rake typering. De wat mij betreft beste kunstenaar in haar boek is Harmen de Hoop, omdat hij de openbare ruimte niet alleen als werkveld heeft, maar ook als materiaal. Het verplaatsen, het opnieuw ordenen van publieke afvalbakken is een daad van publieke kunst. U denkt misschien: dat is geen kunst, maar openbare-ruimtecabaret. Nee, toch niet, De Hoop is niet te vergelijken met een straatmuzikant en hij biedt ook geen instant entertainment. Door het plaatsen van haakjes om aan een halte van de Amstelveenlijn je jas op te hangen, stelt hij vragen bij de openbaarheid van de openbare ruimte en, indirect, aan die van onze cultuur. Dezelfde actie in India gaf veel te denken: mensen lieten er hun jas daadwerkelijk achter, voorafgaand aan de busreis.

Havengebied

Amsterdam besteedt minder geld aan cultuur dan Rotterdam, stond onlangs in alle kranten. Toch ‘koestert de gemeente Amsterdam haar beeldende kunst in de openbare ruimte’. Het boek ‘Oost Kunst East Art’ levert het bewijs. Geheel conform de gedachten van Leering blijkt de werkwijze van de Werkgroep Kunst Oostelijk Havengebied, waaronder het tijdig betrekken van kunstenaars bij het stedenbouwkundige ontwerp, goed gewerkt te hebben. Maar of dat ook betekent betere, meer vernieuwende of interessantere kunst dan ergens anders, heeft natuurlijk vooral te maken met de kwaliteit van de kunstenaar. Leerings roep om integratie en synthese is terecht, maar geen waarborg voor kwaliteit.

Vaag

De laatste tijd, zo bleek tijdens een tentoonstelling in het Architectuur Centrum in Amsterdam (ARCAM), is de grens tussen de disciplines kunst en architectuur aan het vervagen. Enkele objecten op die tentoonstelling lieten zien dat het vaak niet alleen kunstenaars zijn die daar voor zorgen, maar veelal ook de architecten zelf die – op zoek naar niet-maatschappij gebonden activiteiten – zich wagen aan een kunstuiting. In het dikke, goed geïllustreerde boek van Jean Leering, ‘BeeldArchitectuur en Kunst’ wordt het denken over het samengaan van architectuur en beeldende kunst van de broodnodige theoretische achtergrond voorzien. Leering kent zijn onderwerp van haver tot gort en laat geen kans onbenut al zijn kennis met ons te delen. Dat is jammer, want het gevolg is dat de interessante gedachten van Leering moeilijk te destilleren zijn uit de overdaad aan zijpaden en kanttekeningen. De vele bijzinnen, de vele van het betoog afwijkende opmerkingen tussen haakjes, de regieaanwijzingen en de door germanismen en vreemde zinsbouw gekenmerkte tekst zijn niet bevorderlijk voor beter begrip van Leerings theorieën.

Teken

En toch is het boek de moeite waard vanwege de vragen en ideeën die er in staan. Wat kan omgevingskunst voor stad en land betekenen? Leering heeft al jaren een favoriet: ‘Beeld op de Blaak’ in Rotterdam, van Lon Pennock, dat hij een ‘registrerende’ functie toekent omdat het verschillende vervoersstromen en verschillende schaalniveaus in de stad adequaat vormgeeft begeleid en accentueert. Hier geeft kunst een ’teken’ aan een plek. Wat doet een kunstwerk met een gebouw? Leerings uitgangspunt is dat hij ‘wil bereiken dat er betere verhoudingen ontstaan’ tussen opdrachtgever, opdrachtnemer en gebruiker van een kunstwerk. Het lijkt verstandig om een architect zelf een kunstenaar bij zijn gebouw te laten zoeken, in plaats van een architect op te zadelen met een door hem ongewenste kunstinvulling. Het is niet voor niets dat de hoogtepunten van samenwerking tussen architectuur en beeldende kunst altijd uitgaan van synthese tussen beide disciplines. De samenwerking tussen Van Eesteren en Van Doesburg is wat dat betreft voorbeeldig geweest, en krijgt ruim aandacht in het boek.