Recensie

Hugo Häring, Architekt des Neuen Bauens (1882 – 1958)

De Moderne Beweging van begin twintigste eeuw kent enkele architecten die in de geschiedenisboeken de godenstatus hebben bereikt. Onder hen Mies van der Rohe, Walter Gropius en Le Corbusier. Naast deze beroemde Modernen zijn er nog zoveel andere, minder bekende architecten die ook hun stempel hebben gedrukt op het Moderne Bouwen. Hugo Häring is daar één van. Jeroen Mensink ging in de recent verschenen biografie over Häring op zoek naar de redenen voor zijn minder grote bekendheid.

In het voorwoord vraagt ook Vladimir Šlapeta, die Häring een ‘unentdeckten Mythos’ noemt, zich af waarom Häring nooit veel aandacht heeft gekregen. Šlapeta, bekend om zijn missie het werk van Tsjechische moderne architecten onder de aandacht te brengen, blijft echter het antwoord schuldig. Het boek geeft wel een paar aanwijzingen.

Zoals Matthias Schirren zelf al aankaart, laat Häring zich moeilijk in een hokje duwen. Zijn werk is zeer divers en vertoont soms overeenkomsten met dat van Mies, soms met Scharoun en soms zelfs met Hilberseimer. Bovendien heeft Häring, de enige avant-garde architect die bekend is geworden met een koeienstal, een paar inschattingsfouten gemaakt. Zo heeft hij gezegd, als toelichting op zijn stellige weigering voor het aangeboden honorarium op de Weißenhof te bouwen, dat het bouwen van deze voorbeeldwijk niet zo noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de moderne architectuur(!). Dat betekende exit bijdrage van Häring aan dit hoofdstuk in de architectuurgeschiedenis. Hij had nota bene samen met Mies aan de stedenbouwkundige opzet voor deze Siedlung gewerkt. Voeg daar aan toe dat hij niet is opgenomen in The International Style van Johnson en Hitchcock en de verbanning naar de marge lijkt definitief.

Ten onrechte, blijkt na de uitvoerige, objectiviteit nastrevende, biografische inleiding over Häring te hebben gelezen. Hoofdzakelijk opgeleid in Stuttgart onder Theodor Fischer (medeoprichter Deutscher Werkbund), verblijft Häring ook een half jaar in Dresden. Via een uitwisselingsprogramma studeert hij daar onder Fritz Schumacher (eveneens Werkbund oprichter). Na zijn studie vestigt Häring zich om onduidelijke redenen in Hamburg, werkt een paar jaar voor een bureau en begint al snel voor zichzelf.

Tijdens de eerste wereldoorlog vertrekt Häring naar het uiterste puntje van Oost Pruisen, Allenburg, om er 5 jaar te werken aan herstel van oorlogsschade. Direct na zijn verhuizing naar Berlijn, gooit Häring het roer radicaal om. Bevrijd van Pruisische bureaucratie en conservatisme probeert hij uitdrukking te geven aan zijn behoefte ‘organhaftes’ te bouwen. In deze periode ontstaat zijn inzending voor de prijsvraag ‘Hochhaus Bahnhof Friedrichstraße’ (vgl. de inzending voor de Friedrichstraße van Mies). Publicatie van dit project bezorgt hem de opdracht voor ‘Gut Garkau’, misschien wel zijn bekendste project. Met name de bijbehorende koeienstal werd uitvoerig gepubliceerd, in 1925 voor het eerst in Die Form. In diezelfde periode ontstaat zijn grootste en tevens meest onbekende werk, een enorm ziekenhuis in Rio de Janeiro, gebouwd tussen 1922 en 1925. Tweede helft jaren 20 houdt Häring zich steeds meer bezig met massawoningbouw, zowel in ontwerpstudies als in teksten. Concrete projecten die daaruit voortvloeien zijn bijdragen aan de Großsiedlung Onkel-Toms-Hütte en de Großsiedlung Siemensstadt, beide in Berlijn.

In de jaren twintig fungeert Häring als secretaris van architectengroep Der Ring enige tijd als spil in de avant-garde beweging in Duitsland. In die functie heeft hij ook een aantal CIAM congressen bezocht. Na 1931 werd Häring buiten de afvaardiging gehouden, ondanks bemiddelende pogingen van Giedion. Hij werd niet coöperatief genoeg geacht om bij te dragen aan de verspreiding van het moderne gedachtegoed. Het feit dat Häring niet door één deur kon met Le Corbusier, de grootste geschiedenis manipulator van de 20e eeuw, heeft daar zeker aan bijgedragen.

Na de benoeming tot secretaris van Der Ring bekoelt ook de goede relatie met Mies. Als Häring klaagt over het lage honorarium voor de Weißenhof wordt hij door Mies uit de architectenselectie gemanoeuvreerd. Mies schrijft hierover: ‘Wir haben den Ring nicht gebildet, um dem Herrn Häring eine Diktatur zu verschaffen, sondern um die Interessen der modernen Bewegung nach außen hin wirksam vertreten zu können’. Vanaf het begin van de jaren 30 lijkt de belangrijkste rol van Häring uitgespeeld. Zijn werk bestaat voornamelijk nog uit particuliere woonhuizen en studies voor experimentele woonwijken.

Hugo Häring dwingt ons naar architecten te kijken die in de Moderne Beweging op de ’tweede rij’ stonden. Ook dwingt hij ons in te zien dat deze groep niet zo’n eensgezinde club was als gemakshalve wel eens wordt aangenomen. Dit boek wijst op de onderbelichte en soms tegenstrijdige ideeën binnen de beweging. Deze gedegen monografie functioneert daarbij prima als plaatjesboek voor diegenen die alleen de projecten en tekeningen van Häring willen bestuderen. Wie meer wil weten over de architect leest ook de biografische inleiding en wie echt geïnteresseerd is, leest vooral ook de artikelen die Häring zelf geschreven heeft. Kortom, een prettig naslagwerk om in de boekenkast te hebben.