Nu alle paviljoens op de Floriade officieel zijn geopend en de architectuurgids is uitgebracht is het tijd aandacht te besteden aan de architectuur tussen, over, naast en onder de bloemen.
In het nieuwsbericht van 5 april beloofden we terug te komen op de Floriade zodra de bollen flink in bloei en de bomen in het blad zouden staan. Inmiddels zijn de bomen groen maar de bollen uitgebloeid. Daarbij bleef afgelopen vrijdag de zon verscholen achter een vochtig grijs wolkendek, wat het uitbundig opgedofte Floriadeterrein bijna terugbracht tot een Hollandse polder.
Indrukwekkend is het dak dat direct na de entree een deel van de polder overkapt. Het huist een wisselende binnententoonstelling en begeleidt de route naar het uitgestrekte Floriadeterrein. Op kleine schaal lijkt het dak de uitwerking van voorstellen (Bucky en Constant) voor overdekte steden. Zo heeft John Körmelings constatering van Nederlands lekkend dak (gevormd door het grijze wolkendek) er een nieuwe verbouwing bij: een verlaagd plafond voor bloemen. Het dak houdt niet alleen de regen tegen, het vangt met zijn 19.000 zonnepanelen zonnestroom voor 400 huishoudens, en filtert bovendien schadelijke UV straling.
Het eerste paviljoen na het dak is Het web van Noord-Holland ontworpen door Cas Oosterhuis. Meer dan de associaties die de provincie zelf aandraagt (verkeerd gelande UFO of mysterieuze zwerfkei) is er ook niet van te maken. Het is een sculptuur, secuur vormgegeven met slimme materiaal en constructiekeuzen. De metal look verbergt het object tegen de grijze hemel, terwijl de zon een overmaat aan weerschijn veroorzaakt die het object een krachtig contrast geeft. Is het daarmee een mooi weersculptuur? Dan betwijfel ik de plaats die het hier in de Haarlemmermeerpolder inneemt. Het interieur bestaat uit een traditionele koektrommelruimte voor een panorama met beperkt interactieve videobeelden. Binnen is binnen, buiten is buiten, daartussenin zit onbenutte, onbereikbare restruimte. Jammer.
Voorbij het Noord-Holland paviljoen direct na de Florentijnse allee, die door een polderdijk steekt met een viaduct voor schapen, ligt aan de rechterzijde het stiltecentrum van Jord den Hollander. Het is een parabolische koepel gebouwd in opdracht van de gezamenlijke kerken. De koepel trekt direct de aandacht door de zichtbare turbulentie in de gevel. De buitenwand van het stiltecentrum bestaat uit een transparante, ongeveer 800 meter lange buis die om een stalen frame is gewikkeld. Door de buis wordt water gepompt dat bovenin snel stroomt en naar beneden vertraagt. Van de binnenzijde geeft deze oervorm, met zeer bescheiden middelen, de lichtval en geluid van stromend water, een indrukwekkende ervaring. Deze krachtige eenvoud komt nog eens terug in het entree detail: vlechtwerk met 80mm PVC buis.
Vier centraal op het terrein gelegen eilanden vormen een afspiegeling van het Nederlandse landschap van weilanden, water, bos en steden. De eilanden zijn grotendeels ingevuld door DP6 Architectuurstudio onder de titel ‘de Groene Stad’. Op elk van de eilanden staat een bouwwerk dat aansluit bij het karakter van dat eiland. Op het cultuureiland heeft DP6 de Gelaagde Stad gebouwd. Dit tijdelijke bouwwerk is geheel opgebouwd uit demontabele en her te gebruiken materialen. Het openbaart zich als een schaalmodel van een stad, waarbij gebouwen onderling verbonden zijn door -niet per sé grondgebonden- ‘groene’ ruimten. Op maaiveldniveau zijn dienstenfuncties te vinden die zich rond een stadspleintje met een mooie oude Plataan scharen. De daarboven gelegen lagen, die nu als expo worden gebruikt, zijn te lezen als woningen en kleinere voorzieningen. Hier worden de binnenruimten verbonden met patio’s en tuinen die uitzicht geven op het weidse landschap. Mooi is de niets verhullende steigerconstructie die door de openheid weinig verraadt van het gewicht dat het draagt. Ook toont DP6 aan dat een goede woning niet noodzakelijkerwijs van baksteen is gemaakt. De gebruikte lichte materialen (er is zelfs een gevel van klimop) maken goedkope constructies mogelijk, terwijl de daktuinen planten en zelfs bomen dragen. Het leemhuis, of eigenlijk het strohuis, want leem is slechts de afwerking en stro de constructie, brengt hiermee de strobouw (die in de V.S. een traditie kent van 100 jaar) eindelijk eens onder de aandacht van het grote publiek. De eenvoud van de verschijningsvorm van dit paviljoen blijkt bij nader inzien toch ingewikkelder. Het dak bestaat uit een serie spanten met ieder een eigen vorm. Bij de beide ingangen gevormd door de twee haakvormige wanddelen wordt de vlezigheid van een strobalen wand goed zichtbaar. Het heeft tot nu toe al een half miljoen bezoekers perfect overleefd. Even daarnaast in het bos klimt het boomhuis de sparren in. Het is in feite een boombalkon als de essentie van een huis is dat het een dak heeft. De constructie is aan de levende bomen verankerd met draadeinden dwars door de stammen. Ook hier weer: fijne eenvoud. Op het hoogste niveau kijk je over de boomtoppen terug op de gelaagde stad.
Het naastgelegen eiland bestaat uit een weiland met een informatiepaviljoen. De wanden zijn in de grond geheide damwandprofielen: fundering, waterkering, gevel en binnenwand tegelijk. Het paviljoen is eigenlijk niet meer dan een plak weiland dat aan één zijde is opgelicht. Het interieur bestaat uit twee volumes, een rechthoek en een ovaal. De tussenruimte is bedoeld voor exposities.
Op de eilanden zijn ook wat paviljoens van andere architecten en kunstenaars te vinden. Het meest in het oog springend is de ‘schuur’ van Piet Hein Eek; een vorm die zo vertrouwd aandoet maar nog nooit is gebouwd. Ramen, deuren en gevel zijn onbewerkt hergebruikt, of zoals dat vroeger heette, tweedehands. Goede architectuur lekt, zei Aldo van Eyck ooit bij zijn burgers weeshuis. Eek, geen officieel architect, heeft het begrepen.