Feature

De speelplaatsen van Aldo van Eyck

Het is een vreemde gemeenschappelijke verbondenheid, het feit dat vrijwel iedereen die in de jaren vijftig, zestig en zeventig opgeroeide in Amsterdam wel eens gespeeld heeft in een van de ruim zevenhonderd door Aldo van Eyck ontworpen speelplaatsen. Maar ook buiten Amsterdam, op welke speelplaats stond geen klimboog?

Dijkstraat 1954

Aldo van Eyck (1918-1999) kwam in 1947 op 28-jarige leeftijd in dienst bij de Amsterdamse Publieke Werken, afdeling Stadsontwikkeling. Na een korte periode aan stadsuitbreidingen te hebben gewerkt, kreeg hij de opdracht om een speelplaats op het Bertelmanplein te ontwerpen. In Amsterdam bestonden toen alleen afgesloten speeltuinen die beheerd werden door speeltuinverenigingen. Kinderen moesten lid zijn om er te kunnen spelen. In de woonbuurten zelf waren niet of nauwelijks speelvoorzieningen voor kinderen. Op initiatief Jakoba Mulder die leiding gaf aan de ontwerpgroep waar Aldo van Eyck deel uit maakte, werd het plan geïnitieerd om iedere buurt in Amsterdam een kleine openbare speelplaats te geven. De eerste speelplaats op het Bertelmanplein was een experiment. Aldo van Eyck ontwierp voor het plein een breedgerande zandbak waarin hij vier ronde stenen en een klimboogje plaatste. De zandbank werd excentrisch in de noord hoek van het plein geplaatst. Diagonaal van de zandbak stonden drie duikelrekjes, het plein werd begrensd door bomen en vijf zitbanken. De speelplaats werd een succes. Vele ontwerpen volgenden waarbij Aldo van Eyck zich, afhankelijk van de locatie, bediende van een aantal compositie technieken.  Met de speelplaatsen kon hij zijn ideeën over architectuur, over relativiteit en verbeelding, in de praktijk brengen.

Relativiteit had betrekking op een werkelijkheid waarin de samenhang van de elementen werd bepaald door hun onderlinge relaties en niet door een centraal, hiërarchisch ordeningsprincipe. Hiermee samenhangend werd de werkelijkheid dan ook niet meer gedomineerd door een vast centrum, maar waren alle elementen gelijkwaardig. De speelplaatsen die Aldo van Eyck ontwierp kunnen gezien worden als oefeningen van niet-hiërarchische composities. Door de plaatsing van verschillende elementen, waaronder ook zitbanken, bomen en hagen, en door gebruik te maken van verschillende kleuren stoeptegels werden de iele metalen duikelrekjes net zo belangrijk en waren ze net zo aanwezig als de grote betonnen zandbak, die door zijn vorm rond of met afgeronde hoeken ook weer een zekere zachtheid uitstraalde.

De speeltoestellen, zoals de duikelrekjes, de klimboog, de klimkoepel en de klimtrechter werden door Aldo van Eyck zelf ontworpen, en uitgetest door zijn kinderen. Het ontwerpen van de speeltoestellen beschouwde hij als een integraal onderdeel van de ontwerpopgave. De speelelementen moesten de fantasie van de kinderen prikkelen. Behalve voor klimmen en koppeltjesduiken kon de klimboog ook dienen als praatheuvel, uitkijkpost, en met een kleed eroverheen ook als hut. In heel Nederland werden zandbakken, klimbogen en springstenen geplaatst.

Het programma van de speelplaatsen werd in samenspraak met de buurt opgesteld door de afdeling Gereedmaking Terrein van de dienst Stadsontwikkeling. Zij waren het ook die bepaalde waar de speelplaatsen zouden komen. Omdat de dienst Stadsontwikkeling in iedere buurt een speelplaats wilde realiseren, werden in het centrum van de stad braakliggende terreinen als – veelal tijdelijke – speelplaats ingericht. Het zijn deze speelplaatsen tussen oude muren en rommelige bebouwing die het meest bekend zijn.

onder: ontwerp speelplaats Zeedijk 1955

boven: Corneille, Promenade au Pays des Pommes (1949)

Aldo van Eyck bleef tot 1951 in dienst van de gemeente waarna hij zijn eigen bureau begon. Hij bleef echter speelplaatsen voor de gemeente ontwerpen. Van 1947 tot medio 1955 ontwierp hij rond de zestig speelplaatsen, na 1955 kwamen daar ook speelplaatsen voor de naoorlogse uitbreidingswijken bij. Met name deze speelplaatsen werden min of meer seriematig ontworpen. Van de zevenhonderd uitgevoerde speelplaatsen die Aldo van Eyck tussen 1947 en 1978 ontwierp, waren er in 2001 nog negentig over waarvan de oorspronkelijke inrichting bewaard was gebleven, zij het soms aangevuld met andere niet door hem ontworpen speelobjecten.

In de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam is deze zomer een expositie ingericht over de speelplaatsen van Aldo van Eyck. In de sober ingerichte ruimte zijn een aantal originele inrichtingstekeningen te zien, foto’s van speelplaatsen en foto’s van de locaties voordat er speelplaatsen waren. Rechts van de toegang, onder de trap, bevinden zich werken onder anderen Constant Nieuwenhuys, Karel Appel en Jean Dubuffet. Initiatiefnemer en samensteller van de tentoonstelling Liane Lefaivre wil hiermee een verband te leggen tussen de art brute Jean Dubuffet, het werk van de Cobra-leden, en de speelplaatsen van Aldo van Eyck. Het overtuigt niet, tekenend is de bewering op pagina 37 van de catalogus: ‘De architectuurschetsen in kleurpotlood die Aldo van Eyck van een aantal speelplaatsen heeft gemaakt, hebben wel iets weg van de Cobra-kunst. Net als de kunstenaars van deze groep, die in hun tekenstijl kinderen proberen te imiteren, zoals bijvoorbeeld Promenade au Pays des Pommes van Corneille laat zien, gebruikte ook Aldo van Eyck kleurpotloden voor de schetsen, zoals op de tekeningen van de Zeedijk.’ Wanneer er al sprake is van duidelijk aantoonbare verwantschap tussen beeldende kunst en de speelplaatsen van Aldo van Eyck dan lijken de composities van de speelplaatsen toch meer weg te hebben van De Stijl, Joan Miró en Jean Arp dan van art brute.

Durgerdammerdijk anno 2002, ontworpen in 1955

Binnen en buiten het museum staan enkele speelobjecten van Aldo van Eyck. Hoe mooi ze ook mogen zijn in hun eenvoud, in het museum lijken ze verdwaald. Beter is natuurlijk om op de fiets te stappen en de speelplaatsen die er nog (deels) zijn, met eigen ogen te aanschouwen. In de tentoonstellingscatalogus is een chronologisch geordende lijst opgenomen van alle door Aldo van Eyck ontworpen speelplaatsen. Van iedere speelplaats staat de status aangegeven (redelijk bewaard, verdwenen of vervangen door een nieuwe speelplaats). En voor diegene die wil ervaren hoe het netwerk van speelplaatsen over het centrum en omgeving stad verspreid lag, vindt in nieuwste nummer van het tijdschrift Archis ‘een psychogeografische fietstocht langs Amsterdamse speelplaatsen van Aldo van Eyck’. Binnen de ringweg staan op een kaart veertig speelplaatsen aangegeven. Sommige speelplaatsen zijn al lang verdwenen maar dat is niet van belang, het gaat om de plek: ‘het zijn punten waar de kiemen voor gemeenschappelijkheid werden gelegd, waar de stad niet bekeken en geconsumeerd moet worden, maar geleefd.’