Recensie

Burgerlijke stedenbouw

Onlangs was er in het NAI een studiedag getiteld ‘Burgerlijke stedenbouw’. Aanleiding voor de dag is het overheidsvoornemen om de nieuwbouwproductie voor een derde uit particulier opdrachtgeverschap voort te laten komen. Naast het streven naar veranderingen in opdrachtgeverschap, worden ook welstand, grondeigendom en het erfpachtprincipe door de overheid ter discussie gesteld. Nu diversiteit en individualiteit uitgangspunt zijn geworden van het overheidsbeleid, stond tijdens de studiedag de rol van de stedenbouwkundige en de stedenbouwkundige opgave centraal.

Voor de studiedag waren met name ontwerpers en bestuurders uitgenodigd om individuele ervaringen met het particuliere opdrachtgeverschap te delen. Achtereenvolgens namen de wethouders van de gemeenten Smallingerland, Loenen, Utrecht en Rotterdam plaats in een forum en presenteerden vol trots een aantal projecten, waarbij ‘eigenbouw’ een belangrijke rol heeft gespeeld. De wethouder van Smallingerland vertelde dat particulier opdrachtgeverschap in Noord Nederland vrij gewoon is en nodigde de deelnemers van de studiedag uit om eens te komen kijken. De wethouder van Loenen liet een binnenstedelijk woningbouwproject zien, waarbij de gemeente in samenwerking met ontwikkelaars een systeem van bouwmodulen heeft ontwikkeld. Kopers kunnen zich inschrijven en in eigen beheer een woning ontwikkelen, ondersteund door het team van gemeente en ontwikkelaars.

Koos Bosma, hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de VU in Amsterdam, plaatste een aantal kanttekeningen bij het zelf bouwen van woningen. Zo vertelde hij  dat de woning in de laatste honderd jaar zich heeft ontwikkeld van een individuele cultuuruiting tot een industrieel massaproduct, als gevolg van winstmaximalisatie en monopolisering in de bouw. De overheid heeft deze ontwikkeling gestimuleerd met het opstellen van steeds meer regels en een grondpolitiek, waarbij het particulieren steeds lastiger werd gemaakt om zelfstandig een woning te ontwikkelen. De stedenbouwkundige en de architect hebben hierbij een belangrijke rol in gespeeld door zich te scharen achter de geïnstitutionaliseerde marktpartijen. Met de hernieuwde aandacht voor het zelf bouwen pleitte de hoogleraar daarom voor een herbezinning van de rol van de stedenbouwkunde en de architect, met meer aandacht voor de gebruiker zelf.

Tijdens de studiedag was ook PvdA kamerlid Adri Duivesteijn aanwezig die zich bediende van een aantal stellingen met de betrekking tot de rol van stedenbouwkundigen en architecten. Duivesteijn stelde dat de typisch Nederlandse versmelting van woningbouw en stedenbouw zo hermetisch verbonden is met de wijze waarop de opdrachtstructuur, besluitvorming, regelgeving en exploitatie van het bouwen georganiseerd is, dat er bijna geen ontsnappingsmogelijkheden meer bestaan. De politicus pleitte daarom voor een ‘burgerlijke stedenbouw die de tijd neemt’, waarbij het wonen geen product is maar een levenslange activiteit: ‘Burgerlijke stedenbouw kent de nuances en schaalverschillen tussen het individuele en het gezamenlijke, en zoekt ernaar om ze beide tot hun recht te laten komen.’ Als voorbeeld hiervan noemde Duivesteijn de zelfbouwwijken Villa El Salvador en Huaycan in Lima, Peru.

boven Amsterdam

onder Rozendaal

Waar tijdens de studiedag de meeste bestuurders en ontwerpers elkaar leken te vinden in een dialoog tussen diversiteit en samenhang, ging architect Carel Weeber verder. In het ter gelegenheid van de studiedag verschenen magazine Burgerlijke Stedenbouw is een brief opgenomen van Carel Weeber, geschreven vanuit de gridstad Xi’an in China. Weeber schreef de brief als een pleidooi voor een neutrale en faciliterende stedenbouw, zonder ideologie of smaak maar met ruimte voor toeval en improvisatie: ‘De esthetiek van het stadsbeeld is hierbij geen inzet, maar het onontkoombaar product van individueel handelen.’

Eerder op de dag liet Koos Bosma echter aan de hand van twee extremen zien dat stedenbouw altijd sociaal-maatschappelijke en ideologische aspecten in zich draagt en dat de gridstad nooit neutraal is geweest of kan zijn. Bosma toonde onder andere het project ‘Cité Industrielle’ van Tony Garnier, waarbij binnen een gezoneerde gridstructuur een surplus aan openbare ruimte en voorzieningen is opgenomen, en Levittown, één van de eerste Amerikaans suburbs op Long Island, waarbij het merendeel van het grondgebied geprivatiseerd is en woningen, inclusief een standaardpakket aan privé-voorzieningen, voor een groot deel op basis van prefab bouwsystemen betaalbaar konden worden gerealiseerd.

Tijdens de studiedag kwam de discussie pas echt op gang aan het einde van de middag toen dagvoorzitster Matchteld Versnel nog even kort de onderwerpen welstand en beeldkwaliteit naar voren bracht. De meeste wethouders zagen welstand met de herziening van de woningwet nog steeds als een vanzelfsprekende overheidstaak, met oog op het uitschakelen van ‘willekeur en smaak’. De Rotterdamse wethouder Ruimtelijke Ordening Marco Pastoors  sloot hierbij aan en stelde met de Rotterdamse Heemraadsingel als voorbeeld van ‘burgerlijke stedenbouw’: ‘… wat overblijft in de ontwikkeling van steden is niet het bijzondere, maar het typische of het gewone.’

Frappant is dat diezelfde Heemraadsingel, zoals te lezen is in één van de artikelen in het magazine, in het begin van de 20e eeuw door politici en krantenrecensenten neerbuigend als decadent, burgermansgepruts en macaronistijl werd betiteld. Het stadsbeeld van de Heemraadsingel werd destijds in de ogen van de critici teveel gedomineerd door elkaar overschreeuwende architectuurstijlen van individuele woonhuizen. Maar geldt momenteel als een van de meest succesvolle historische voorbeelden van het particuliere opdrachtgeverschap. Het voorbeeld toont aan dat alhoewel iedereen tijdens de studiedag het ogenschijnlijk met elkaar eens leek te zijn, de vraag hoe particulier opdrachtgeverschap als stedenbouwkundige opgave gestalte kan krijgen ontbeantwoord bleef.