Column

De openbare ruimte leeft

Het nieuwste credo van de toeristenindustrie: Beleving is Dood, aldus Remco Daalder.

zomerse dag Utrechtsestraat Amsterdam, 20 juni 1898

Toeristen gaan niet meer naar steden om skihellingen af te razen of zwemparadijzen, hypermoderne winkelcentra en Disneyworlden te bezoeken.  Dat weten ze nu wel. Die heb je overal en bij hen in de buurt ook.

Ze willen het authentieke. Het eigene. Het gewone. Ze gaan naar Amsterdam omdat die stad anders is dan Parijs, Londen, New York.  In Amsterdam willen ze de stad tot in zijn diepste vezels leren kennen. Ze willen mee met een oudere Amsterdammer, de Jordaan in, de Zeedijk over, de Pijp door,  ze willen de verhalen achter de gevels horen. Ze willen op de fiets naar Marken en naar Purmerend, langs de oude zeedijken en het Noordhollands kanaal. Dat is  Hollands, dat kennen ze niet. In de binnenstad willen ze in bruine kroegen zitten tussen de gewone Amsterdammers. Dat is even zoeken natuurlijk, vooral omdat er zoveel toeristen  zijn die allemaal even geen andere toeristen willen zien, die allemaal willen geloven dat alleen zij die kroeg hebben ontdekt, maar met een beetje passen en meten lukt dat wel en kunnen ze zich opmaken voor ontmoetingen met echte Amsterdamse kankerpitten.

Dit geldt uiteraard niet voor alle toeristen. Een grote groep komt gewoon om te zuipen, te blowen en te neuken. Maar vergis u niet: de zuipers zijn zeer zichtbaar, de anderen proberen juist zo onzichtbaar mogelijk te zijn, het zijn er meer dan je denkt.

En je kan er ook beter op bouwen. Als de pond straks weer omlaag gaat verdwijnen de zuipende Engelsen naar Thailand of Sri Lanka. Als ze in Madrid opeens coffeeshops openen ben je de vredige rokers kwijt.  Neuken kan je overal. Maar dat typisch Amsterdamse, die grachten en andere waterwerken, die binnenstad,  de kronkelstraatjes vol mensen,  dat blijft uniek en dat blijft een gestage stroom toeristen trekken. Belangrijk voor de economie. In Amsterdam zelfs heel belangrijk.

Maar dan moet je die binnenstad wel levend houden. Het volstaat niet om de grachten en de geveltjes netjes op te poetsen. Het moet leven, overal moeten mensen lopen, ze moeten boodschappen doen in kleine buurtwinkeltjes en daarna met hun tas prei gaan uitrusten in een bruingerookte kroeg. Er moet gewerkt worden in ateliers, in kleine werkplaatsen en op kantoren, er moeten bouwputten zijn en nieuwe monumentale gebouwen verrijzen. Er lopen studenten rond op zoek naar kennis en het avontuur dat wacht achter sommige gevels. Er moeten kinderen rondrennen, er moeten oude mannetjes op bankjes zitten om de weg aan te vragen. In een dood openluchtmuseum is niemand geïnteresseerd.

Een binnenstad dus waar gewerkt en geleefd wordt. Een binnenstad die aantrekkelijk is om in te wonen en in te blijven wonen. Die ook geschikt is voor opgroeiende kinderen. Waar je als bejaarde wat te zoeken hebt. Geen doorstroomhuis voor Gooise yuppen, die zijn in feite ook toeristen, van een wat hardnekkiger soort.

Een binnenstad voor alle leeftijden: dan is de openbare ruimte de crux. Met zorg ingerichte pleinen, straten en plantsoenen die een werkelijk stadsleven mogelijk maken. Dan hoef je de oudere Amsterdammers, die de toeristen moeten rondleiden, straks niet meer uit Purmerend te importeren. Dan wonen ze er gewoon nog.

De beleving is dood – leve de openbare ruimte!