Feature

Eno en Architectuur

Dinsdagavond 12 november was Brian Eno te gast op het Berlage Intstituut. Wat heeft deze voormalige popster en tegenwoordige cultuurgoeroe voor veertigers eigenlijk met architectuur te maken? Het bleek de kernvraag van de avond.

Begin jaren zeventig was Brian Eno de verlegen knoppenman van Roxy Music, de progrock-glamour band waarin hij de melodieën van de neomoderne crooner Bryan Ferry verrijkte met een laag sythesizerlijnen en tapeloops. Na het succesvolle debuutalbum 'Re-Make/Re-Model' uit 1972 hield Eno het in 1973 al voor gezien en begon hij aan een solocarrière. Na zijn eerste album 'Here Come the Warm Jets' volgde een reeks albums en CD's waarin hij steeds verder verwijderd raakte van het standaard rock-idioom. In de loop der jaren verruimde hij zijn activiteiten steeds verder, onder meer als producer van een aantal sleutelwerken van bands als Talking Heads, Devo en U2. Zijn belangrijkste bijdrage aan de hedendaagse muziek is de ontwikkeling van de zogenaamde 'ambient music', door niet-adepten veelal gekarakteriseerd als geluidsbehang voor intellectuelen. Eno heeft een brede culturele belangstelling en geldt in sommige kringen als een belangrijk denker. Maar wat heeft hij, afgezien van het feit dat het een verademing is om een even bescheiden als welsprekende gast op het Berlage Instituut te mogen aanhoren, te zoeken op een architectuurschool?

Eno interesseert zich voor architectuur, wat onder meer blijkt uit het lange tweegesprek dat hij voor Muziekkrant Oor in december 2001 met Rem Koolhaas voerde. 'Ambient' CD's zoals 'Music for Films' en 'Music for Airports' zijn in bepaald opzicht de muzikale equivalenten van de 'non-places' die ook in het architectuurdebat enige tijd een rol speelden. Zijn pogingen om muziek te produceren die opgaat in de omgeving kan zelfs worden gezien als een vorm van architectonisch ontwerpen, als een poging om ruimte te maken met geluid. Verder bestaat er natuurlijk in het algemeen een relatie tussen muziek en architectuur in de zin dat beide disciplines zich onder meer bezig houden met tijd, atmosfeer, verandering en ritme; elementen die vooral in Eno's ambient music een rol spelen. Toch was ook Eno zelf niet zeker of zijn bezigheden iets te maken hadden met architectuur. Hij stelde dan ook voor om uit te leggen wat hem tegenwoordig bezig houdt, om vervolgens met de zaal te onderzoeken of er een relatie met architectuur te leggen was.

Een paar screenshots van de uitgebreidere versies van op Game of Life gebaseerde cellulaire automaten

Voor een groot deel kunnen Eno's tegenwoordige activiteiten worden samengevat als experimenten met zogenaamde 'generative systems', systemen of processen die met een beperkte set eenvoudige regels complexe en onverwachte resultaten opleveren. Eno gaf aan dat hij voor het eerst met deze werkwijze in aanraking kwam door het werk van Steve Reich. Reich produceerde sinds midden jaren zestig meerdere werken waarbij twee of meer niet synchroon lopende tapes een constant modulerend geluidspatroon opleveren (bekendste voorbeeld en voor zover ik weet de eerste: 'It's Gonna Rain'). Eno heeft zelf ook een aantal van dergelijke experimenten uitgevoerd en samengevat onder de noemer discreet music, waarbij telkens sprake is van een overlapping van verschillende eenvoudige geluids- of muziekfragmenten, of van een sequentie van toevallige keuzes uit deze fragmenten. Een groot deel van zijn ambient stukken zijn volgens dit proces gecomponeerd. In het verlengde van deze processen ligt zijn belangstelling voor cellular automata, die in principe oneindige, soms uiterst complexe, processen genereren op basis van enkele zeer eenvoudige regels. Het grote voorbeeld en het begin van het onderzoek naar deze automaten ligt bij John Conway's Game of Life uit 1970. Sindsdien is er veel serieus en minder serieus onderzoek naar dit soort processen gedaan en heeft de complexiteittheorie zich vooral in de jaren zeventig en tachtig enorm verbreed onder noemers als chaostheorie of de theorie van (meervoudig) dynamische systemen. Het heeft allemaal Eno's warme belangstelling, maar nogmaals; wat heeft het met architectuur te maken? Zijn gebouwen niet statisch en dus onbruikbaar voor dit soort dynamische, onvoorspelbare en zich eindeloos in de tijd af spelende processen? Het was een belangrijke en relevante vraag, maar de zaal kwam er niet helemaal uit. Veel verder dan de oppervlakkige verwijzing naar Peter Eisenmans verschuivende rasterspelletjes kwam men niet. Achteraf gezien was het beter geweest als er naast Eno iemand achter de tafel had gezeten die de problematiek vanuit de architectuur had kunnen bespreken. Die zijn er genoeg, sommige zaten zelfs in de zaal. Want natuurlijk hoeft architectuur niet statisch te zijn. Als de schaal van de ruimte of de tijd – bijvoorbeeld naar het schaalniveau van de stad, of een tijdsfasering in dagen of jaren – wordt verruimd, is architectuur wel degelijk dynamisch. Ook kunnen architectuur en ruimte – in termen van gebruik – worden gezien als een geheel van dynamische, deels onvoorspelbare processen. En tenslotte zijn er zelfs architecten zoals Lars Spuybroek die proberen om cellulaire automaten in het ontwerpproces in te zetten of architecten als Kas Oosterhuis die het gebouw letterlijk in beweging willen zetten en de ruimte voorgoed van zijn statische last willen ontdoen. Genoeg stof voor een vruchtbare discussie en een antwoord op Eno's vraag. Maar zoals gezegd kwam het er niet echt van die avond. Onderdelen werden wel aangestipt, maar niet uitgewerkt. De vorm, een lezing met vragen uit een volgepakte zaal, laat zoiets amper toe. Misschien een idee voor een onderzoeksthema of een ontwerpproject, met Eno en genoemde architecten als docenten?