Opinie

Brussel en Ground Euro, a theatre in regress

Meng de onmacht van Europa om adekwaat te reageren op complexe situaties met de onnavolgbare Belgische bureaucratie, situeer deze mix in Brussel, in zekere zin een van de meest schizofrene steden van Europa, waar stedelijke verwoesting eerder regel dan uitzondering is en tracht in deze context een hoofdvestiging van de Europese Unie tot stand te brengen. Wat je dan krijgt wordt door Bert de Muynck uiteengezet.

1. main image courtesy of OMA, 2. flag image courtesy of OMA, 3. masterplan image Thurn&Taxis courtesy of HOK/Project T&T.

All three images overdub by Bert de Muynck, 2003

Iedereen die de voorbije twee jaar de Belgische ambities voor de Europese Hoofdstad regelmatig heeft gevolgd, moet allicht nu totaal ijlend het noorden kwijt zijn. Onder leiding van de federale premier Guy Verhofstadt zou een nieuwe stedenbouwkundige start voor Brussel gemaakt worden. Torenhoge ambities en oogverblindende beloftes werden op elkaar gestapeld tot een Belgisch politiek stedenbouwkundig bouwwerk zonder precedent. Er zou komaf gemaakt worden met de mistoestanden van het verleden, de achterkamerarchitectuur vergeten en twee betwiste gebieden moesten het embleem worden van een nieuwe politieke cultuur voor Brussel. Enerzijds zou de Europese Wijk, vanaf nu ‘Ground Euro’, aangepakt worden door een falanx aan Europese intellectuelen, anderzijds zou de vastgoeddrift op het Thurn & Taxis-terrein binnen aanvaardbare maatschappelijke perken gehouden worden. Welke balans valt er na twee jaar op te maken?

De volledige recente malaise rond ‘Ground Euro’ hier uit de doeken doen, zou mij te ver leiden. Daarvoor verwijs ik de lezer mijn analyse in de volgende Archis (2003-1) op basis van dewelke het Vai (Vlaams Architectuur Instituut) van plan is ergens in februari een debat in Brussel omtrent de Europese Wijk te organiseren. Maar samengevat, een ambitieuze denktank (Koolhaas, Eco et al.) kwam na analyse van ‘Ground Euro’ tot volgende conclusie: de Europese Unie verdient in haar hoofdstad een architectuur en stedenbouw die in staat moet zijn om met haar inwoners te communiceren, het gebied moest zowel naar haar gebouwen als infrastructuur coherent herdacht worden en de inwoners van Brussel moesten na jaren van politieke terreur uit hun stedenbouwkundige paranoia bevrijd worden. Geen enkel probleem, stelde de premier, en beloofde prompt een resem internationale wedstrijden, transparante structuren, openheid en multi-functionaliteit. We zijn nu enkele maanden later en het resultaat kan verbijsterend genoemd worden: geen resultaten, topbureaucraten die vergeten handtekeningen als een gebrek aan visie zien, compromissen en, last but not least, de verkoop van gronden op ‘Ground Euro’ aan de huisaannemer waardoor ‘de globale conceptstudie voor de Wijk’ tot een fata morgana verwordt. Zelden benaderde het begrip ’transparante structuren’ beter regerende façadisme binnen de Brusselse stedenbouwkundige politiek.

Alsof bovenstaande ambitie nog niet genoeg was, zou in haast dezelfde beweging een ander gebied aangepakt worden. Thurn & Taxis, langs de Brusselse kanaalzone, werd lange tijd getipt als hét gebied voor de toekomstige Europese topontmoetingen en zou ‘één van de grootste en meest vernieuwende projecten in de geschiedenis van Brussel’ worden. Op dinsdag 21-01-02 werd het masterplan voor het gebied voorgesteld, ‘ontworpen’ door HOK. Het wrange gevoel na de presentatie werd slechts benaderd door begrippen als oppervlakkig, corporate, ongeïnspireerd, vaag, éénzijdig, ondoordacht, saai en getuigt, omwille van de rigide opsplitsing van wonen, werken, ontspanning en schaamgroen, niet van een multi-functionaliteit die de ontwikkelaars ons beloofden. Nog ontstellender werd het als het publiek op het hart werk gedrukt de aquarel impressie vooral niet als een ontwerp te zien, maar enkel als een middel om de voorgestelde zonering te communiceren. Allicht moesten in een zelfde beweging de stedenbouwkundigen van HOK als urbanistisch ‘feel-good’ impressionisten gezien worden.

In het dossier voor Thurn & Taxis konden de bevoegde regeringen enkel sturend optreden, waardoor hen enkel een gebrek aan visie, de onmogelijkheid van het afdwingen van ambities en de onthouding van actieve hedendaagse deelname in het stedenbouwkundig proces kan verweten worden. De conclusie voor ‘Ground Euro’ is echter anders. Daar trad ze op als initiatiefnemer, zie hun betrokkenheid in de denktank, als opdrachtgever, zie de nooit gehaalde ambitie van een internationale wedstrijd, en uiteindelijk als bouwheer, zie de dubieuze verkoop van gronden. De conclusie is overduidelijk: de Belgische regeringen slagen er in Brussel niet in om haar verwachtingen in daartoe geschikte operationele mogelijkheden te vertalen. Het wordt pas pijnlijk als we kunnen vaststellen dat dit ook gebeurt op ‘Ground Euro’, een gebied dat niets minder dan een internationale uitstraling behoeft. Als we bekijken welke aandacht, wel in andere omstandigheden, de ontwerpen voor ‘Ground Zero’ wereldwijd krijgen, welke posities ze innemen op een precair stedelijk gebied en welke communicatie er mee gepaard gaat blijft er enkel één vraag over. Hoe is het mogelijk dat de ambities voor ‘Ground Euro’, en de Europese Hoofdstad in het algemeen, niet dergelijke voorstellen kan voorschotelen? Als de regerende plannen voor ‘Ground Euro’, iets met vier bureaus, een Europees Congrescentrum en splitsing van bevoegdheden, in de toekomst dezelfde onwerkbare piste blijven volgen, zal het gebied vast en zeker van een desastreuze identiteit en van een mensonwaardige en lamentabele visie getuigen. De Europese Wijk moet getuigen van een identiteit en leefbaarheid en tevens voor alle wereldleiders die er komen een ‘Esposizione Universale’ worden van politieke beslissingen, communicatie, uitstraling, kwaliteit en menselijkheid. Dit kan er enkel komen als het roer volledig wordt omgegooid en dit belangrijke project opnieuw, en ditmaal volledig, doordacht, onderbouwd en opgebouwd wordt.

De vraag blijft of die ‘gekke Belgen’ ooit zullen inzien dat ze deze en volgende Europese generaties met twee nieuwe stedenbouwkundig masochistisch vergrijpen zullen opzadelen. Het wordt hoogdringend tijd hen daarop te wijzen en de bevoegde regeringen (Brussels, Federaal en Europees) middelen en strategieën aan te reiken die hun complexe staatsstructuur en onderlinge onenigheid in een werkbare hedendaagse architecturale en stedenbouwkundige beleid voor Brussel kan omzetten. De toekomstige Europese Hoofdstad verdient niets minder.